Geschiedenis van Vlaanderen
Werk in uitvoering! Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt. Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren. De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel. Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken. |
Dit artikel is nog niet af. |
Dit artikel geeft een overzicht van de Geschiedenis van Vlaanderen. We volgen hierbij de Canon van Vlaanderen die voor een belangrijk deel samen op gaat met de Canon van Nederland en dus ook met de Geschiedenis van Nederland.
Laatste IJstijd
Zo'n 10.000 jaar voor Christus (Chr.) eindigde de laatste ijstijd waarbij het ijs zich terugtrok naar het noorden. Het Noordzeebekken vulde zich weer langzaam met water en het gebied wat we nu als Vlaanderen kennen was moerasachtig en had stukken met loofbossen. De eerste jager-verzamelaars rond 5000 v. Chr. (Neolithicum) werden boeren en bewoonde het gebied en gebruikte het wild en de bouwmaterialen en brandhout uit het bos. Een voorbeeld daarvan is de nederzetting van Rosmeer die archeologen hebben gevonden. Op kleine akkertjes werd er eenvoudige landbouw gepleegd en men begon potten te bakken.
Kelten (8e - 4e eeuw v. Chr.)
Het Keltische volk (Kelten) is waarschijnlijk vanuit midden Europa in deze streek terechtgekomen. Op de Kemmelberg zijn daar bewijzen van gevonden. Het waren uitstekende bewerkers van koper en later ook brons (bronstijd).
Romeinse tijd (1e - 4e eeuw na Chr.)
De bevolking nam toe en de Romeinen kwamen vanuit Italië. Zij werden heer en meester, ook in het 'Vlaamse' gebied. Plaatsen als Tongeren en Doornik ontstonden. Maar verder had je slechts kleine gehuchten.
Middeleeuwen (500 tot 1500)
Naarmate de tijd verstreek werd de getijdewerking van de zee sterker en kwamen er meer overstromingen. De aanwezige getijdengeulen slibden dicht en gaven later goede landbouwgrond. De 'Vlaamse' kuststrook werd steeds interessanter voor de dan nog vrije boeren en schaapherders die er leefden. Men begon ook het water te beheersen door de aanleg van verhogingen in het landschap (soort terpen) en uiteindelijk ook dijken. Hierbij speelden monniken die kloosters bewoonden een belangrijke rol. Rond het jaar 1000 zagen ook de graven van Vlaanderen de economische mogelijkheden van de kust. In de meer oostenlijk gelegen veengebieden begon men later turf te steken dat diende als brandstof. Rivieren en beken waren belangrijke transportroutes waarlangs woon- en eerst nog kleine handelscentra ontstonden.
Wat vooraf ging
Met de komst van de zendeling Sint-Amandus in 650 ging de kerstening van Vlaanderen van start. Hij werd de stichter van kloosters en kerken in België, Noord-Frankrijk en Baskenland. Hij was enkele jaren bisschop van Maastricht en wordt nog altijd vereerd als katholiek heilige.
De ook katholiek geworden keizer Karel de Grote stierf in 814, na een regeringsperiode van ruim 46 jaar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk de Vrome. Die liet drie zonen na Lodewijk de Duitser, Karel de Kale en Lotharius. Na de dood van hun vader in 840 begonnen zij een bittere strijd om de macht. In 843 ondertekenden ze het Verdrag van verdun, waarbij het keizerrijk in drie delen werd gesplitst: West-Francia, Oost-Francia en het Middenrijk. West- en Oost-Francia knabbelden voortdurend grondgebied weg van het Middenrijk dat het in 880 helemaal veroverd was. Vanaf dat moment was continentaal West-Europa opgedeeld in twee grote gebieden. In het westelijke deel regeerde de Franse koning, in het oostelijke deel de Duitse keizer.
De grens tussen beide rijken werd in wat nu Vlaanderen is gevormd door de Schelde. Met de overeenkomst tussen de drie boers werd de basis gelegd voor een eeuwenlange tegenstelling en vijandschap tussen Frankrijk en het Duitse Rijk (tegenwoordig Duitsland).
De sage van het Ros Beiaard (Dendermonde) stamt waarschijnlijk ook uit deze periode.
De tijd van de Vikingen
De Noormannen verschenen voor het eerst voor de Vlaamse kust rond 820, maar zij werden toen teruggeslagen. Vanaf 834 echter was er geen houden meer aan. Met hun platboomde snelle boten, drakkars of snekken genoemd voeren ze de Schelde, de Maas en de Rijn op. De Vikingen hebben ook verschillende keren Dorestad (ten zuiden van wat nu Utrecht is) geplunderd
Het Graafschap Vlaanderen - Vroegere tijd (9e - 10e eeuw)
Het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant hebben elk een heel eigen ontwikkeling naar zelfstandigheid doorgemaakt. Vlaanderen als leen van de Franse koning, Brabant als vazalstaat van de Duitse keizer. Op het einde van de 9de eeuw zag het Vlaanderen zoals we dat nu kennen, eruit als een bonte lappendeken van talloze lenen. Ten westen van de Schelde behoorde het gebied tot West-Francië onder leiding van de Franse koning, ten oosten van de Schelde viel het onder Oost-Francië of beter bekend het Heilige Roomse Rijk, met aan het hoofd de Duitse keizer.
Vlaanderen wordt als graafschap voor het eerste vermeld in het jaar 863 als 'pagus Flandrensis, dat Vlaamse gouw betekent. Het bestond uit een klein leengoed in de omgeving van Brugge. De eerste bekende graaf van Vlaanderen die de pagus Flandrensis in leen kreeg van de Franse koning, was Boudewijn I van Vlaanderen (die leefde van ca. 837/40 - 879). Deze Boudewijn moet geen gemakkelijke jongen geweest zijn. Hij werd verliefd op Judith van West-Francië, zij was een dochter van Karel de Kale en de achterkleindochter van Karel de Grote. Lees ook bij Judith hoe hun huwelijk tot stand kwam.
Toen deze affaire de aanstaande schoonvader niet bleek te bevallen, werd Judith, zo heette de prinses, prompt door Boudewijn geschaakt. Na enig dreigen over en weer een persoonlijke tussenkomst van de paus, haalde Boudewijn ten slotte zijn slag thuis. Meer nog door zijn relatie met de Franse koning kon hij zijn gebied aanzienlijk uitbreiden. Zo kreeg hij onder meer Gent en Waas in bezit. Boudewijn I zette hiermee meteen de toon. Hij zou worden opgevolgd door een reeks graven die door huwelijk, erfenis en oorlog hun gebied voortdurend vergrootten en zich steeds onafhankelijker opstelden tegenover hun leenheer, de Franse koning.
De legende gaat dat Boudewijn I een grote beer in de buurt van Brugge zou hebben gedood met zijn lans en daar zijn bijnaam aan dankt van Boudewijn met den ijzeren arm. Hij was een goed bestuurder en wist de Vikingen buiten de deur te houden door versterkingen te bouwen bij Arras, Gent en Brugge. Ook werd hij heer van het Graafschap Saint-Pol (Ternois).
Hun zoon Boudewijn II van Vlaanderen, volgde Boudewijn I op en was graaf van Vlaanderen van 879 - 918, die ook van 896 tot 918 graaf van Boulogne werd. Ook hij had nog veel van doen met de Vikingen. Hij werd opgevolgd door Arnulf I de Grote (ca. 890 - 28 maart 964), graaf van Vlaanderen. Die had als opvolger Boudewijn III van Vlaanderen (ca. 940 - 1 november 962) en was medegraaf van Vlaanderen van 958 tot aan zijn dood. Arnulf II van Vlaanderen (ca. 960 – Gent, 30 maart 988), zoon van Boudewijn III en Mathilde van Saksen-Billung, was graaf van Vlaanderen van 965 tot aan zijn dood. Hij werd opgevolgd door Boudewijn IV van Vlaanderen (ca. 980 - 30 mei 1035). Hij was de eerste graaf van Vlaanderen die erin slaagde om leenman te worden van de Duitse Keizer Hendrik II de Heilige (973-1024). Hij wilde zijn gebied uitbreiden tot de natuurlijke grenzen in het noorden en het oosten. Hij voegde een aantal keizerlijke gebieden ten westen van de Schelde aan het graafschap toe: het eiland Walcheren en de zogenaamde vier ambachten: Assenede, Boekhoute, Axel en Hulst. Ten oosten van de Schelde verwierf hij het land van Aalst, dat eveneens keizerlijk gebied was. Deze graaf presteerde het dus om twee leenheren te dienen, al moet dat met een grote korrel zout genomen worden. Boudewijn IV was een zeer zelfbewuste graaf, die zichzelf beschouwde als de gelijke van de koning van Frankrijk. Voortaan zou het graafschap Vlaanderen bestaan uit Kroon-Vlaanderen, Frans gebied, en Rijks-Vlaanderen, Duits gebied. Met Boudewijn V trad een erg machtige graaf naar voren. Hij wist niet alleen het respect af te dwingen van keizer Hendrik III, maar hij was tegelijk voogd van de Franse koning Filips I. Deze graaf voerde een weloverwogen huwelijkspolitiek en plaatste zijn drie kinderen als pionnen op het Europese politieke schaakbord.
Zo trouwde zijn oudste zoon Boudewijn V van Vlaanderen met gravin Richildis van Henegouwen en huwelijkte hij zijn dochter Mathilde uit aan Willem de Veroveraar, de hertog van Normandië die in 1066 Engeland inpalmde. Zijn tweede zoon, Robrecht, wist hij te koppelen aan de weduwe van graaf Floris van Holland. Daarom werd deze Robrecht voortaan Robrecht de Fries genoemd.
Na de dood van Boudewijn V, in 1067 volgde zijn zoon Boudewijn VI van Vlaanderen hem op. Hij was graaf van Vlaanderen en van Henegouwen. Toen hij in 1070 stierf, werd hij opgevolgd door zijn broer, Robrecht de Fries, die prompt de troepen van Richildis versloeg en zich meester maakte van de erfenis van zijn schoonzus. Robrecht de Fries riep Brugge uit tot de nieuwe hoofdstad van zijn graafschap. Dat zou mee de start worden van de economische bloeitijd van Brugge.
Hoe eigengereid de Vlaamse graven zich gedroegen tegenover hun leenheer, de Franse koning, blijkt uit de slag bij Kassel in 1071. Arnold III, de rechtmatige graaf van Henegouwen, was hulp gaan vragen in Parijs. Hij werd, samen met de troepen van de Franse koning Filips I, bij Kassel door Robrecht de Fries in de pan gehakt. Deze Robert werd dus ook graaf van Zeeland en graaf van Holland. Robrecht de Fries volgde een duidelijk anti-Franse en anti-feodale koers. Dat deden zijn opvolgers, Boudewijn VI en VII, zeker niet. Maar de neef van Boudewijn VII, graaf Karel de Goede, nam de draad van Robrecht de Fries weer op. Na de dood van Karel de Goede kwamen de graven uit het geslacht Van de Elzas aan de macht. Zij zouden het graafschap Vlaanderen met snelle opgang bezorgen ten nadele van Frankrijk. De ontwikkeling van het graafschap Vlaanderen kreeg zijn beslag in de 10de en de 11de eeuw. Dat was alleen mogelijk omdat de Vlaamse graven zich konden afzetten tegen zwakke Franse koningen die vrijwel machteloos stonden tegenover het groeiende Vlaamse zelfbewustzijn. Aan de overkant van de Schelde, in het oude Neder-Lotharingen, kregen de Lotharingse edelen af te rekenen met Duitse keizers die aanzienlijk steviger in hun schoenen stonden.
Feodaal stelsel (rond 11e eeuw)
De maatschappij was tijdens de Middeleeuwen heel strikt georganiseerd: een feodaal stelsel ('feudum' in het latijn betekent leen, een leenstelsel dus), waarbij de leenmannen - graven en hertogen - een grondgebied leenden van de leenheer - de koning of keizer. Op de laagste sociale sport stonden de lijfeigenen of laten. Zij waren verbonden met de grond waarop zij geboren waren en werkten in dienst van de leenman, 'de heer', die de grond 'leende'. Een stuk van deze grond hield de heer voor zichzelf, andere stukken gaf hij in pacht aan de boeren, die in ruil hiervoor een deel van de landbouwopbrengsten aan de heer moesten afstaan.
Op de eigen grond van de heer moesten lijfeigenen karweien verrichten en voor het gebruik van de molen of de bakoven van de heer moest worden betaald. Voor de rest hadden de heren weinig om handen. Hun favoriete bezigheden waren oorlog voeren met de naburige heren, steekspelen of toernooien organiseren en op jacht gaan. Verder waren zij erop uit om voor zichzelf en hun kinderen zoveel mogelijk macht en invloed te krijgen door bijvoorbeeld de kinderen uit te huwelijken aan kinderen van andere machtige heren. Onder invloed van de kerk ontstond ridderschap dat hooggestemde idealen nastreefde: de verdediging van het geloof, de bescherming van de armen en zwakken, en onvoorwaardelijke trouw aan God en de koning en de hoofse dienst aan de vrouwen.
De eerste teksten in wat we nu het Nederlands noemen beginnen te verschijnen. Hiervan is het Hebban olla volgela de bekendste.
Een van de opvolgers van de graven van Vlaanderen was Filips van de Elzas (1142 – 1 juni 1191), die een wapenschild had dat later mede model zou staan voor het wapen van Vlaanderen.
Hertogdom Bourgondië (14e - 15e eeuw)
Van 1346-1384 was Lodewijk van Male graaf van Vlaanderen. Kort daarvoor had in 1302 nog de Guldensporenslag plaatsgevonden, waarbij zijn grootvader Robrecht III van Vlaanderen (bijgenaamd De Leeuw van Vlaanderen) kort daarvoor nog gevangen was genomen. Lodewijk van Male zijn dochter gravin Margaretha van Male trouwde met Filips de Stoute, waardoor Vlaanderen onder de Bourgondische Nederlanden kwam te vallen. De rijke Bourgondiërs lieten zich graag portretteren wat mede bevordelijk was voor de kunst. Ook waren ze vaak een mecenas (soort sponsor) voor de schilders. Een voorbeeld hiervan is Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. Hij wordt gerekend tot de ‘Vlaamse Primitieven’. Andere bekende kunstenaars uit die tijd zijn Hans Memling, Maarten van Nieuwenhove en Dirk Bouts. We zitten dan midden in de Renaissance.
Door de contacten met het Midden-Oosten (waaronder Palestina) tijdens de (eerdere) kruistochten leerde men instrumenten als het astrolabium kennen, waarmee metingen gedaan kunnen worden in de astronomie, zeevaart en landmeetkunde. Ook zonnewijzers en andere mechanische apparaten zoals klokken werden langzaamaan verder ontwikkeld.
Bijna aan het eind van de Bourgondische tijd vindt in 1453 de slag bij Gavere plaats. Hierbij werden de Gentse milities vernietigend verslagen door de hertog van Bourgondië, Filips de Goede. Na deze slag onderwierp Gent zich door de ondertekening van de Vrede van Gavere aan de hertog van Bourgondië.
Vernieuwing van de landbouw
Mede door de kruistochten maken de Nederlanders en de Vlamen kennis met de techniek van de bouw van molens. Een kenmerkende molen uit die tijd is de standerdmolen, waarvan de molen van Wormhout een voorbeeld is. Ook ontdekt men in de landbouw het drieslagstelsel waarbij men een akkergrond verdeelde in 3 zogeheten slagen. Op elk stuk (slag) zaaiden boeren wintergraan (jaar 1) en dan zomergraan (jaar 2) om de grond vervolgens braak te laten liggen (jaar 3). Dit gaf een veel betere opbrengst, wat ook nodig was omdat door de opkomst van de steden er een bevolkingsgroei was, en er dus meer monden te voeden waren. Ook kreeg men betere gereedschappen zoals de keerploeg. De grond werd ook beter ontwaterd door het aanleggen van sloten. Ook werden er gewassen geteeld als erwten en bonen. Deze zorgde deels ook voor de (groen) bemesting. Ook werden er verfplanten geteeld die belangrijk waren voor het kleuren van het laken. De exclusieve kleuren kwamen van speciale dure grondstoffen.
Kloosters speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van de landbouw. Ook begonnen de monniken behalve in het latijn ook in de meer volkse taal (Middelnederlands) te schrijven en over te schrijven. Zo is ook Van den vos Reynaerde bewaard gebleven. Bij de opkomst van de steden verenigden ook vrouwen zich in een soort van klooster. Dat groeide uit tot de begijnhoven.
Opkomst van de steden
Naast dit feodale systeem en los daarvan, ontwikkelden zich de steden. Ze werden gesticht bij de samenloop of de monding van rivieren of langs handelswegen. Soms bestonden ze al van in de Romeinse tijd zoals het eerder genoemde Tongeren. Andere steden kwamen in de tijd van Karolingers tot stand zoals, Gent gelegen bij de samenloop van de Schelde en de Leie. In de steden vestigden zich kooplui en ambachtslieden. Zij waren vrije poorters niet onderworpen aan het gezag van de heer. Door de groei van de handel en de economische bedrijvigheid werden de steden steeds groter, machtiger en rijker. Wanneer een heer of vorst in geldnood zat en daarvoor aanklopte bij de steden, dwongen deze in ruil voor geld bepaalde rechten af, die vrijheden werden genoemd. De vrijheden werden schriftelijk vastgelegd in keuren of charters die in het belfort werden bewaard. Op die manier groeiden de steden in de loop van de tijd langzaam uit tot zelfstandige eenheden een soort republiekjes met een groot zelfbewustzijn en trots. In het graafschap Vlaanderen zouden de drie grootste steden, Brugge, Gent en Ieper, in de loop van de eeuwen glorievol en vaak roerig en bloederig geschiedenis schrijven.
Rond 1302 ontstonden de Sociale revoluties in de steden van Vlaanderen en Brabant. De macht in de steden was in handen van de patriciërs, een gesloten kaste van rijke kooplui die de stad bestuurde en haar beleid bepaalde. Van vader op zoon bleef het gezag in de steden in handen van een beperkt aantal vooraanstaande families. Die waakten er zorgvuldig over geen anderen tot hun groep toe te laten. Wie geen patriciër was behoorde tot het ghemeyn of gemeenschap dat bestond uit ambachtslui en handwerkers. Zij waren verenigd in ambachten of gilden, al naargelang van hun beroep. Zo was er het weversgilde, het volders gilde, het beenhoudersgilde enzovoort. Deze gilden waren op hun beurt streng georganiseerd. Vóór iemand kon toetreden moest hij met succes een proeftijd doorlopen en daarna pas volgde de aanvaarding en de toestemming om een bepaald ambacht uit te oefenen. Het gemeen was een rumoerig en vaak opstandig volkje en door de omstandigheden bijna gedoemd om voortdurend in opstand om betere werkvoorwaarden of een hoger loon af te dwingen.
In de geschiedenis van de steden hebben de wevers steeds de meest vooraanstaande rol gespeeld. De lakennijverheid was de kurk waarop de economie van de Vlaamse steden in de Middeleeuwen dreef. Voor het spinnen, weven en verven van wol was Vlaanderen aangewezen op de invoer van wol uit Engeland. Dat simpele economische gegeven zou tijdens de Middeleeuwen in aanzienlijke mate de houding en de politiek van Vlaanderen op Europees vlak bepalen. Wie ooit in Gent tussen het belfort en de kathedraal heeft gestaan, wéét dat de Middeleeuwen niet duister waren zoals vroeger soms werd aangenomen. Het belfort is een symbool van stedelijke vrijheid en rijkdom. Daar werden de charters, de van de vorst afgedwongen rechten bewaard. Het belfort torent rank en trots boven de stad uit. Hier kan de klok van de vrijheid worden geluid. Recht tegenover het belfort staat de Sint-Baafskathedraal, een gedicht van licht, stervend naar het oneindige, grijpend aan de wolken, reikend naar de zon. Tijdens de Middeleeuwen bereikte de gotiek haar hoogtepunt. Ontstaan in Frankrijk, werd de stijl in Vlaanderen gretig overgenomen. De sobere Romaanse manier van bouwen met beide voeten op de grond, ingetogen maar stevig, werd verlaten voor zwieriger stijl die niet rank en hoog genoegd kon zijn. Kerktorens waren van verre herkenbaar. In die tijd werd er in de kerken gezongen door koren, begeleidt door kerkorgels. Het Mechels Koorboek (Koorboek van Margaretha van Oostenrijk) herinnert daar nog aan. De koorzang wordt gevarieerder en meerstemmig. Dit wordt gekenmerkt door de polyfone muziek in de Lage Landen
Brugge krijgt echter te maken met een steeds meer dichtslibben van 't Zwin, waardoor het haar verbinding met de Noordzee verliest en daarmee ook de positie van belangrijkste havenstad. Antwerpen krijgt langzaam maar zeker die rol.
Het begrip Vlaanderen
Het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant en in mindere mate het prinsbisdom Luik kunnen als de hoekstenen worden beschouwd van het land dat wij nu Vlaanderen noemen. Vlaanderen als naam voor de provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant is een vrij recent begrip. Wanneer we verder in deze tekst over Vlaanderen spreken, wordt daarmee bijna altijd het oude graafschap Vlaanderen bedoeld, het gebied tussen de Schelde en de Noordzee.
Habsburgse Nederlanden (15e - 16e eeuw)
Maria van Bourgondië (1457-1482) was in de Nederlanden de laatste Bourgonische hertogin. Zij trouwde met Maximilaan I van Oostenrijk, die lid was van het Huis Habsburg. Zij gaf na haar dood de Nederlanden door aan haar zoon Filips I van Castilië, beter bekend als Filips de Schone (Brugge, 22 juni 1478 — Burgos, 25 september 1506). Zo ontstonden de Habsburgse Nederlanden. In de tijd van Maria waren processies en ommegangen (soort kerkelijke optocht) in de dan nog katholieke Nederlanden een veel voorkomend verschijnsel. Men geloofde dat men hiermee rampspoed kon afwenden. Tijdens zo'n rondgang werd een reliek (b.v. botje of haarpluk van een heilige) rondgedragen. Vaak werden er ook mythische figuren als een reus of een draak meegedragen, waaronder een verbeelding van het Ros Beiaard (Dendermonde). De groteske wagens tijdens de huidige carnaval verwijzen hier nog naar. Ook de kermis en de oogstfeesten waren kenmerkende gebeurtenissen in het jaar.
Keizer Karel V werd vanaf 1506 onder ander Heer der Nederlanden en kort daarna Koning van Spanje en Rooms-Duits koning en keizer. Hij was de oudste zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië.
Nieuwe tijd (16e en 17e eeuw)
Aan het begin van deze tijd ontstaat het humanisme, met de bekendste humanist Erasmus. Mede door de ontwikkeling van de steden is men steeds meer wereldser gaan denken. De invloed van het Christendom (Katholicisme) neem af. Erasmus is zo'n denker die ook scherpe kritiek had op de kerk en de heersers. Behalve het Latijn, ging men ook het Hebreeuws en het Grieks bestuderen. Mede door de ontdekkingen die ze in de originele teksten vonden, werd de bijbel voor een belangrijk deel herzien. Erasmus bleef de oude godsdienst wel trouw, iets wat Maarten Luther niet deed. Door hem ontstond het Protestantisme, wat in Vlaanderen geen voet aan de grond kreeg.
Omstreeks 1450 vond Johannes Gutenberg de druktechniek met losse letters uit, een belangrijke aanpassing in de boekdrukkunst. Dirk Martens in Aalst was een beroemd drukker. De fransman Christoffel Plantijn vestigde zich in 1548 of 1549 in Antwerpen en ontwikkelde daar een van de grootste boekdrukkerijen van Europa. Behalve dat er steeds meer boeken werden gedrukt, ontstonden er de eerste 'vlugschriften' met het laatste nieuws. Een voorloper van de krant en eigenlijk ook van de social media.
Spaanse Nederlanden (1556 en 1713)
In 1555 nam koning Filips II van Spanje de regering van zijn vader, keizer Karel V van de Habsburgse Nederlanden over. In de eerste jaren blijft het nog rustig. De protestanten werden echter wel hard aangepakt. De schilder Pieter Bruegel (de Oude) schildert zijn beroemde toren van Babel in het dan artistieke centrum Antwerpen. Ook 'Dulle Griet' is van zijn hand. Ook waren er in die tijd getalenteerde vrouwen die met hun schilderkunst hoog in aanzien stonden, zoals Catharina van Hemessen, Susanna Horenbout en Mayken Verhulst. Haar dochter Maria trouwde met Pieter Bruegel de Oude. Mede door de boekdrukkunst kwamen ook de hout- en kopergravures (prenten) in de belangstelling.
Op 10 augustus 1566 vind de beeldenstorm plaats. Deze volksopstand begint door een hagenpreek in Steenvoorde, Vlaanderen. Het is het begin van de Nederlandse Opstand tegen landsheer Filips II, met als gevolg een strijd die we vandaag de dag kennen als de Tachtigjarige Oorlog.
De wetenschap neemt langzamerhand de moderne vorm aan. Een wetenschapper als de Bruggenaar Simon Stevin legt op latere leeftijd in Leiden enkele belangrijke wiskundige principes vast. Hij was het ook met Copernicus eens dat de aarde rond de zon draaide. In die tijd werd dat nauwelijk geloofd en zelfs als ketterij afgedaan. Ook in de geneeskunde ontdekt men steeds meer. De Brusselse Andreas Vesalius (1514-1564) is de grondlegger van de moderne anatomie.
Er ontstaat een scheiding van de Zuidelijke Nederlanden, waarbij ook bij het Beleg van Antwerpen (1584-1585) onder leiding van Alexander Farnese, hertog van Parma, de stad ten val komt. De rijke en meer getalenteerde inwoners vluchten naar de Noordelijke Nederlanden. Hun kennis en invloed is medeverantwoordelijk voor de Gouden Eeuw daar. Behalve Antwerpen veroverde 'Parma' ook steden zoals Brugge, Brussel, Gent, Oudenaarde.
Bijgeloof en onwetendheid leidde in die tijd vaak tot roddel en achterklap. Als een vrouw er ook maar een beetje anders bij liep kon dat aanleiding zijn om tot heks betiteld en achtervolgd te worden. Vaak moesten deze onschuldige vrouwen de heksenjacht met de dood bekopen en werden zij levend op de brandstapel verbrand. Cathelyne Van den Bulcke was een van hen. Op 20 januari 1590 belandde zij op de Grote Markt van Lier op de brandstapel.