Guldensporenslag

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Guldensporenslag vond plaats op het Groeningheslagveld nabij Kortrijk op 11 juli 1302 tussen de legers van het Graafschap Vlaanderen en Frankrijk.

Geschiedenis

Aanleiding

Het Graafschap Vlaanderen had al lang een speciale status binnen het Franse rijk: het was in naam afhankelijk van Frankrijk, maar voerde sinds Boudewijn II een onafhankelijke koers (einde 9e eeuw).
Voor de handel was het immers veel meer afhankelijk van Engeland, voornamelijk door de wolhandel. Het feodale systeem was al lang ondermijnd sinds de opkomst van de macht van de vele Vlaamse steden zoals Brugge, Gent, Ieper en Kortrijk.

Sinds 1294 was Frankrijk in oorlog met Engeland.
Vlaanderen koos de kant van Engeland en Frankrijk viel daarop het graafschap binnen. Een voor een vielen de Vlaamse steden in Franse handen.

Het kleine Vlaamse leger was geen partij voor de Fransen en op 6 januari 1300 werd een wapenstilstand ondertekend. Frankrijk had zijn gezag over Vlaanderen hersteld en zette een aantal belangrijke ridders, onder anderen de graaf Gwijde van Dampierre en zijn zonen, gevangen. Een Franse landvoogd, Jacques de Châtillon, werd aangesteld.

In mei 1301 hield de Franse koning Filips IV een blijde intrede in de Vlaamse steden. Een deel van de hoge belastingen werd afgeschaft. De afschaffing was echter vooral in het voordeel van de patriciërs en niet zozeer van de ambachten en volksklasse.

Het volk was het daar helemaal niet mee eens.
Een populaire wever uit Brugge, Pieter de Coninck, probeerde voor de zaak van de ambachtslieden op te komen. Als gevaarlijke opjutter werd hij door het Brugse stadsbestuur in 1301 gevangen gezet en later verbannen.

In maart 1302 kwamen de Liebaarts van Gent in opstand na het opnieuw verhogen van de belastingen. Als gevolg daarvan werden de Fransgezinde leliaards uit de stad gezet. Ook in Brugge grepen de Liebaarts opnieuw de macht. De landvoogd organiseerde zijn leger in Kortrijk om Gent en Brugge weer in zijn greep te krijgen. Uit vrees voor represailles gaf het Gentse stadsbestuur toe en zegde het toe zich verder afzijdig te houden. Toen het kleine leger van de landvoogd echter Brugge bezette, werden zij in de nacht van 18 mei 1302 (Goede Vrijdag) door de Liebaarts onder leiding van Pieter de Coninck massaal afgeslacht (Brugse metten). De landvoogd zelf kon maar op het nippertje ontsnappen.

Het werd toen duidelijk voor alle aanhangers van de graaf dat een gewapend optreden van Frankrijk onvermijdelijk was geworden. Willem van Gulik, een kleinzoon van Gwijde van Dampierre, en Gwijde van Namen, een zoon, organiseerden het verzet.
Het leger bestond vooral uit boeren, gewone mensen, ambachtslieden en poorters, samen met enkele stedelijke milities en ridders.
Het werd vooral door het stadsbestuur van Brugge gefinancierd. De leliaards werden uit de meeste Vlaamse steden verjaagd.

Verloop

Het Franse leger trok rond juni 1302 naar het graafschap Vlaanderen om de slachting in Brugge te wreken en Vlaanderen weer onder Franse controle te brengen. Het Franse leger bestond uit 2500 man adellijke cavalerie, 1000 kruisboogschutters, 2000 piekeniers en 3000 andere soldaten, in totaal 8500 man met krijgservaring en zware wapens.
Het stond onder de leiding van Robert II van Artois. Op 8 juli arriveerden ze bij Kortrijk.

Het Vlaamse leger bestond uit zo'n 9000 man waarvan slechts 400 edelen te paard. Het Vlaamse leger stelde zich op buiten de stad Kortrijk achter de Grote Beek en de Groeningebeek. Er werden drie vleugels opgesteld: de "Oost-Vlamingen" rechts, de Bruggelingen links en in het midden de andere "West-Vlamingen". Het leger van Ieper bewaakte de burcht van Kortrijk waar zich nog een klein garnizoen Franse soldaten bevond. Het reserveleger van Jan van Renesse werd achter de drie linies opgesteld.

Rond de middag van 11 juli begon de strijd. Eerst werden er van beide zijden pijlen afgeschoten. De Vlaamse boogschutters raakten echter snel door hun voorraad pijlen heen.
Het Franse voetvolk rukte op en stak de beide beken over. Omdat dit de aanval van de ruiterij zou bemoeilijken en de ridders te paard het graag zelf wilden doen werd het voetvolk echter teruggetrokken. Onmiddellijk vielen de Franse ridders aan.

De linkervleugel snelde naar de Grote Beek, maar moest daar afremmen om over de drie meter brede beek te geraken. Nadat de paarden de overkant hadden bereikt, was de aanloop te kort om een bres in de Vlaamse linies te kunnen maken. Voetvolk met lange pieken ving de schok van de ruiterij op en anderen, gewapend met goedendags, wierpen zich op de weerloze ridders.

Aan de rechterzijde speelde zich hetzelfde scenario af. Het Franse garnizoen van Kortrijk probeerde nog een uitval, maar die werd door het leger van Ieper opgevangen.

Het centrum van de Vlamingen, iets verder gelegen van de beken, kwam wel in problemen: de Franse ruiterij had daar een langere aanloop en brak hier en daar door de Vlaamse linies. Het reserveleger van Jan van Renesse kwam echter te hulp. Over de hele linie werd er op korte afstand strijd geleverd. De ruiterij was daardoor weinig slagkrachtig en werd afgeslacht. De strijd werd in het voordeel van de Vlamingen beslecht toen de Franse opperbevelhebber Robert II van Artois sneuvelde.

Het Franse voetvolk en de overgebleven ridders probeerden te vluchten, maar ze werden tot tien kilometer ver achtervolgd en afgemaakt, ook Brabanders die aan de zijde van de Fransen meevochten. Vooraf was onder de Vlamingen afgesproken geen gevangenen te maken en ook geen oorlogsbuit te verzamelen - de Fransen zouden immers ook geen medelijden kennen.
Dit was voor deze tijd een uitzonderlijke instelling: gevangen ridders brachten immers heel wat losgeld op. De volgende dag vonden de Vlamingen op het slagveld onder andere minstens vijfhonderd vergulde sporen, vandaar de naam van de slag.
Enkel ridders van adel mochten vergulde sporen dragen. Schildknapen droegen gewone of verzilverde sporen.

De Franse adel verloor een zestigtal baronnen en heren, honderden ridders en meer dan duizend schildknapen.

Betekenis

Zeven dagen later werd Paus Bonifatius VIII 's nachts te Rome gewekt om hem mee te delen dat voor de eerste maal in de geschiedenis een leger van voetvolk een leger van ridders had verslagen.

Vlaanderen herwon zijn zelfstandigheid van vroeger, maar werd bij de slag bij Pevelenberg in 1304 tijdens de onderhandelingen tot zware toegevingen gedwongen nadat die slag onbeslist eindigde. Vlaanderen bleef onafhankelijker dan de rest van Frankrijk, maar had een deel van die zelfstandigheid wel verloren.

Het bleek voldoende om uiteindelijk, door de Bourgondische eenmaking en de Honderdjarige Oorlog losgerukt te worden uit Frans leenverband, al gebeurde dat pas officieel in 1548, met de Vrede van Augsburg.

De overwinning van een machtig ridderleger door voetvolk had sociale effecten in heel Europa.
Een vergelijkbaar wapenfeit, hoewel op kleinere schaal, vond plaats in Noord-Nederland tijdens de Slag bij Ane in 1227. En ook in 1415 tijdens de Slag bij Azincourt waar een Frans ridderleger opnieuw in het zand beet.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Guldensporenslag&oldid=783784"