Geschiedenis van het internationaal recht
De geschiedenis van het internationaal recht begint in de Mesopotamische oudheid en eindigt in de jaren 80 à 90 van de twintigste eeuw (1980-1990). Het internationale recht zoals het er nu is bestaat in grote lijnen sinds 1990. Deze grens wordt hier getrokken, omdat het begin van de jaren 90 het einde van de Koude Oorlog markeerde.
Oudheid
Veel rechtshistorici plaatsen het begin van het internationaal recht rond 3000 voor Christus aan het einde Oeroekperiode van het vroeg-Soemerische Mesopotamië. Mesopotamië bevond zich toen in de vroege bronstijd. Hoewel er nog nog geen sprake was van echte 'staten' en verdragen, maakten gemeenschappen wel afspraken met elkaar over de verdeling van het land en voedsel. Ook bespraken deze gemeenschappen of volkeren met elkaar wanneer er wel of geen oorlog moest worden gevoerd. Deze kenmerken komen terug in de internationale verdragen van tegenwoordig. In Europa was er nog geen sprake van geschreven documenten. De Mesopotamiërs liepen toen dan ook voor op de mensen in Europa; waar de Europeanen nog grotendeels zaten in de tijd van jagers en boeren, was hier met de uitvinding van het spijkerschrift al de Mesopotamische oudheid begonnen.
Tussen 1000 en 2000 voor Christus (in de tijd van Grieken en Romeinen), ontstonden er relaties tussen Griekse stadstaten. De eerste grotere landen die in Europa afspraken maakten en deze vastlegden in papieren die daadwerkelijk een 'verdrag' kunnen worden genoemd, waren het Romeinse Rijk en Carthago. Zij voerden de Punische oorlogen (welgeteld drie) en sloten na de Eerste Punische Oorlog de Vrede van Lutatius, een vredesverdrag. Carthago had verloren; de Romeinen en Carthagers spraken af dat Carthago wegmoest uit Sicilië, geen oorlog mocht voeren met Syracuse en diens bondgenoten, zijn krijsgevangenen moest overdragen en een schadevergoeding (geld) moest betalen aan de Romeinen. Deze afspraken werden op papier vastgelegd.
Rond dezelfde tijd werden ook in Azië voor het eerst afspraken gemaakt op stukken papier die leken op de verdragen die we nu kennen. Zo sloten de Seleuciden en de Mauryadynastie het Indusverdrag na de oorlog tussen de Seleuciden en de Maurya's. Na hun nederlaag moesten de Seleuciden de Hindoekoesj, de Dekaner hooglanden, Punjab en delen van Afghanistan overdragen aan Maurya.
Middeleeuwen
In de middeleeuwen nam in Europa de hoeveelheid overeenkomsten en verdragen die werd gesloten af, omdat de rijken van weleer uit elkaar waren gevallen en er weinig centraal bestuurde landen meer waren. (Het Frankische Rijk en latere Heilige Roomse Rijk waren grote rijken, maar ze werden niet centraal bestuurd.) De vorsten uit de middeleeuwen hadden niet meer alle macht in handen, aangezien veel macht met de kerk werd gedeeld. Ook had het sluiten van formele vredesverdragen weinig zin meer, omdat er geen grote legers meer bestonden die door één vorst werden aangestuurd: lokale edellieden hadden hun eigen legertjes die het grondgebied veilig moesten houden.
Vroegmoderne tijd
Reformatie
Met de protestantse Reformatie aan het begin van de zestiende eeuw kwam er een einde aan de grote macht van de kerk. Naarmate de Reformatie langer voortduurde, scheidden ook steeds meer vorsten zich af van de kerk en volgden zij het protestantisme. Hierdoor kwam er een einde aan de kerkelijke orde waarin pausen en bisschoppen het voor het zeggen hadden. Op deze manier werden staten soeverein en hadden de vorsten de soevereine macht: de vorsten van landen gingen weer alleen over hun eigen gebied, zonder dat ze die macht moesten delen met de kerk.
Bij de Vrede van Augsburg (ook een voorbeeld van een verdrag) in 1555 werd deze soevereiniteit, dus dat alle landen over hun eigen gebied gaan, verder uitgewerkt. Hieruit volgde dat voor de landen in het Heilige Roomse Rijk de absolute kerkelijke macht ten einde kwam. Zij kwamen het principe van cuius regio, eius religio overeen: 'wiens gebied, diens religie'. Dat betekende dat de vosten van de landen zelf moesten beslissen of zij de Rooms-Katholieke Kerk of het lutheranisme zouden volgen. De onderdanen van de vorst of de bewoners van die landen kregen het recht om naar een ander land te gaan als zij het niet eens waren met de keuze van hun vorst. Over het calvinisme werd geen woord gerept (en in de Spaanse Nederlanden was er dan ook geen sprake van vrije keuze). Dit weerhield de keurvorst van de Palts, Frederik III, er niet van om het calvinisme toch tot landsgodsdienst uit te roepen.
Door deze eerste stap in de verkrijging van soevereiniteit werd het voor veel landen weer mogelijk om zelf afspraken te maken met andere landen en zelf zaken overeen te komen, zonder dat de kerk zich ermee bemoeide. Hierdoor ontstond er langzamerhand weer een vorm van internationaal recht, namelijk afspraken tussen twee of meerdere landen. In dat opzicht heeft de Vrede van Augsburg er juist voor gezorgd dat staten op eigen naam oorlog konden gaan voeren; er kwam misschien een einde aan de godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten, maar de nieuwe soevereine staten hadden weer zelf de macht om te beslissen over oorlog en vrede.
Natuurrecht
Om goed te begrijpen hoe ideeën en concepten zoals 'recht' en 'soevereiniteit' zijn ontstaan, is het belangrijk om een blik te werpen op de filosofen uit die tijd en de soms tegenstrijdige denkwijzen die zij hadden.
Een van de bekendste denkers binnen het internationaal recht is de theoloog Francisco de Vitoria. Hij leefde van 1480 tot 1546 en ging uit van het bestaan van het natuurrecht. Volgens hem bestond er namelijk niet alleen recht in de vorm van regels die op papier werden gezet, maar ook in de vorm van 'natuurlijke regels': regels die iedere mens zelf kan bedenken en die voor iedere mens als 'goed' en 'rechtvaardig' aanvoelen. De Vitoria nam dan ook de opvatting van een andere theoloog, Thomas van Aquino, over dat mensen van nature ook rechten hadden. Op basis van dit natuurlijke rechtsgevoel vond De Vitoria dat alle landen op de wereld zich moesten houden aan dat natuurrecht. Zo schreef hij in zijn boek De indis de iure belli uit 1532 (vertaald: 'Het oorlogsrecht over indianen), dat het Spaanse rijk geen enkel recht had om het land van de inheemse bewoners van Amerika te veroveren. Volgens De Vitoria hadden namelijk ook die inheemse bewoners rechten, zelfs al werden die destijds door de Spanjaarden (en eigenlijk alle Europeanen) als barbaars gezien. Daarnaast beschreef hij dat de bewoners recht hadden op een andere regering als zij slecht werden behandeld. Dit laatste begrip komt ook terug in het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581, waarmee Filips II door de Nederlanders werd afgezet en tijdens de Tachtigjarige Oorlog een aantal Nederlandse gewesten de onafhankelijkheid uitriepen. In dit plakkaat stond namelijk ook dat de vorst zijn onderdanen moest beschermen en dat de onderdanen de vorst mochten afzetten als hij slecht was. Hiermee was het plakkaat een van de eerste documenten die natuurrechten op papier zette. Bijna twee eeuwen later zou ook de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring zich hierdoor laten inspireren.
Een andere bekende denker binnen het internationaal recht is rechtsgeleerde en filosoof Hugo de Groot (Latijn: Grotius), Hij leefde van 1583 tot 1645. Net zoals De Vitoria aanvaardde De Groot het bestaan van zoiets als natuurrecht dat over de hele wereld gold. De Groot hield zich veel bezig met het oorlogsrecht en met name het oorlogsrecht zoals dat volgend hem op zee moest gelden. Volgens hem had ieder land het recht om op zee te handelen en te varen, en mocht een ander land dat niet voorkomen. Landen mochten volgens De Groot dus ook niet een zee voor zichzelf vorderen .
Met het idee van een recht op vrije scheepvaart en koopvaardij verklaarde Hugo de Groot dat Portugal eigenlijk de oorlog aan de inmiddels uitgeroepen Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had verklaard door Nederlandse schepen weg te jagen uit Oost-Indië. Grotius vond dan ook dat de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) terecht in 1604 het Portugese schip de Catharina had gekaapt voor de kust van Johore. Hetzelfde werd gevonden van de verovering van de Zilvervloot bij de Allerheiligenbaai door de West-Indische Compagnie (WIC) en Piet Hein in 1628; de Republiek was immers nog steeds in oorlog met Spanje. De Groot heeft dit recht van verovering of buitneming opgeschreven in zijn werk De iure praedae uit 1604 (vertaald: 'Over het buitnemingsrecht'). Zijn ideeën over het recht op vrije scheepvaart schreef Grotius in 1609 op in Mare liberum (vertaald: 'De vrije zee').
Voor een lange tijd bleef De Groot van mening dat vrije handel boven alles gaat. Toen Engeland namelijk ook handel wilde drijven in Oost-Indië, betoogde hij als advocaat van de VOC dat alleen de Republiek mocht handelen in Oost-Indië, omdat dat eerder ook gold voor Portugal; door het verslaan van de Portugezen had de Republiek het recht om in Oost-Indië te handelen als het ware overgenomen. Nadat hij als gevangene in Slot Loevenstein uit zijn boekenkist was ontsnapt en gevlucht was naar Parijs, schreef hij een werk De iure belli ac pacis uit 1625 (vertaald: 'Over het oorlogs- en vredesrecht) vond hij dat recht dat op papier was vastgelegd, voorrang moest krijgen op het natuurrecht. Dat er dus op papier was vastgelegd dat de VOC alleen mocht handelen in Oost-Indië, was volgens hem belangrijker dan het natuurlijke recht op vrije scheepvaart en koopvaardij.
Vrede van Westfalen
De Vrede van Westfalen in 1648 werd lang gezien als het begin van de vorming van 'echte' soevereine staten. Binnen het internationale recht werd de vrede belangrijk gevonden voor de ontwikkeling van het recht recht, omdat door de opkomst van soevereine staten er opeens een recht nodig was dat de verhouding en relatie tussen die staten ging regelen. Zonder zo'n recht zouden staten anders voortdurend met elkaar in oorlog zijn, wat juist de ontwikkeling van die staten langzamer zou maken en zou tegenhouden.
De Vrede van Westfalen maakte een einde aan de grote oorlogen van die tijd. De Vrede van Münster, een onderdeel van de Westfaler vrede, maakte een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. De Vrede van Osnabrück maakte een einde aan de Dertigjarige Oorlog en zorgde ervoor dat ook het calvinisme werd gezien als een echte en toegestane religie. Deze verdragen luidden het einde in van het grote, niet-centraal bestuurde Heilige Roomse Rijk en de landen die onder het bewind stonden van de Kerkelijke Staat. Hierdoor mochten in een klap veel landen opeens zelf beslissen over hun grondgebied en met wie zij vriendschappen wilden sluiten. Ook nam de macht van het Huis Habsburg af, omdat bijna alle keizers sinds 1438 uit die familie kwamen.
Bij de Vrede van Westfalen spraken de nieuwe onafhankelijke landen af dat ze allemaal zelf gingen over hun eigen gebied en niet zomaar elkaars gebied mochten binnenvallen. Met een moeilijke woordgroep wordt dit ook wel 'territoriale integriteit' genoemd. Ook stond het begrip 'soevereine gelijkheid' centraal. Dat is weer een moeilijke woordgroep voor het idee dat alle landen gelijk aan elkaar zijn en dat het ene land niet zomaar gaat over het andere land.
Bedenk wel dat de Vrede van Westfalen gesloten werd tussen Europese landen en dat andere landen in andere delen van de wereld zich helemaal niet bezighielden met dingen zoals territoriale integriteit of soevereine gelijkheid. Ook had de Vrede ten gevolge dat het principe van cuius regio, eius religio weer werd losgelaten. Aan de andere kant was het wel zo dat de landen binnen het Heilige Roomse Rijk vrij veel zelf mochten bepalen, waardoor het afspreken van zo'n principe voor het hele rijk niet meer nodig was. Dat het Heilige Roomse Rijk eigenlijk geen echt rijk meer was, maar eerder een verzameling van onafhankelijke landen, had als belangrijk gevolg dat er (bijna) geen oorlogen meer op basis van godsdienst werden gevoerd. De vroegere strijd tussen protestanten en katholieken was nu veranderd in een strijd tussen aan de ene kant het Huis Habsburg, dat koste wat het kost vastklampte aan zijn overgebleven macht, en aan de andere kant allerlei andere vorstenhuizen, waarvan uiteindelijk het Huis Hohenzollern steeds meer macht kreeg. Oorlogen in Europa werden dus weinig meer gevoerd op basis van religie, maar nog vrijwel alleen maar als een strijd tussen soevereine landen en rijken.
Samengevat werd de Vrede van Westfalen gezien als het begin van de soevereine staat. Dat betekende dat staten niet meer hoefden te luisteren wat de keizer van het Heilige Roomse Rijk en de Kerkelijke Staat zeiden. Ze hadden het zelf voor het zeggen in het eigen grondgebied en konden ook alleen maar gebonden worden door hun eigen wetten. Nu opeens de grote macht van de keizer was weggevallen, moesten staten zelf een manier bedenken om met elkaar om te gaan. Ook hier komen de begrippen 'territoriale integriteit' en 'soevereine gelijkheid' terug. Landen begonnen over en weer verdragen en pacten te sluiten, omdat ze elkaars onafhankelijkheid respecteerden en elkaar erkenden als de baas over hun eigen grondgebied. In die verdragen en pacten werden afspraken gemaakt over hoe die landen met elkaar om moesten gaan, bijvoorbeeld of het ene land wel of niet zomaar mocht varen in de zeeën dichtbij een ander land, of dat het leger van het ene land door het land mocht van het andere land. Ook werden er afspraken gemaakt om handel makkelijker te maken, bijvoorbeeld door af te spreken dat de koper in het ene land niet meer extra hoeft te betalen als hij iets uit het andere land wil kopen. Met een moeilijk woord worden dat ook wel 'importheffingen' genoemd. De toename van afspraken en overeenkomsten kan gezien worden als een herleving van het internationale recht, nadat zulke afspraken eerder in de middeleeuwen waren verdwenen.
Tegenwoordig hebben veel (rechts)historici kritiek op het idee dat er uit Vrede van Westfalen zoiets zou zijn gekomen als een 'Westfaalse orde' met moderne staten. Zo kwamen begrippen zoals soevereiniteit niet voor in de vredesverdragen en een aantal vernieuwingen uit het Vredesverdrag van Augsburg werd teruggedraaid.
Koloniën
Veel internationaal recht, met name recht in de vorm van afspraken en overeenkomsten, is in het verleden door middel van kolonisatie door Europese landen over de wereld verspreid. Tussen het einde van de vijftiende eeuw en het begin van de zestiende eeuw begonnen Portugal en het Spaanse Rijk met de ontdekking en verovering van delen van de wereld. Om ervoor te zorgen dat er tussen die landen geen oorlog zou ontstaan over welk land welk deel mocht koloniseren, sloten zij, onder leiding van paus Alexander VI het Verdrag van Tordesillas. Daarin spraken de landen af dat Portugal Noord-Amerika en Zuid-Amerika mocht hebben en Spanje de rest van de wereld. Dit verdrag was een vorm van internationaal recht, omdat het afspraken over het eigenaarschap van stukken grond tussen twee landen vastlegde. Daarnaast had ook gelijk de rest van de wereld tegen wil en dank ermee te maken, aangezien Portugal en Spanje het Verdrag zagen als een 'recht om te koloniseren'. Uiteindelijk kwam er niet veel van het Verdrag terecht, met name omdat de macht van Portugal en Spanje later afnam. Toch is dit verdrag (en het latere Verdrag van Zaragoza, dat ook een wereldverdeling regelde) een voorbeeld van een verspreiding van internationaal recht door Europese landen.
Nederland speelde ook een rol in de verspreiding van het internationaal recht. De Nederlandse handelsposten, nederzettingen en koloniën kregen ook te maken met het Nederlandse recht en daarmee ook met alle afspraken en verdragen die Nederland met andere Europese landen had gemaakt en gesloten. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) zijn in de geschiedenis de baas geweest in delen van Indië, Ceylon, Ghana en Zuid-Amerika. Later ontstonden ook koloniën zoals Nederlands-Indië en Suriname, die ook onderworpen werden aan Nederlandse afspraken met andere Europese landen. Ook na de Vrede van Westfalen, waarbij werd afgesproken dat aan alle landen soevereine gelijkheid en territoriale integriteit toekwam, ging de kolonisatie van de wereld door. Dit kwam omdat Europese landen andere volkeren zagen als barbaars; de soevereiniteit van deze volkeren werd niet erkend, omdat zij volgens de Europese grootmachten te 'onbeschaafd' zouden zijn.
Moderne tijd
Aan het begin van de negentiende eeuw werd het internationale recht vooral gezien als een recht tussen de christelijke Europese landen. Deze landen zagen namelijk alleen zichzelf als beschaafd genoeg om verdragen en overeenkomsten te sluiten. Daarnaast vonden deze landen dat zij hierdoor het recht hadden om over de andere volgens hen onbeschaafd' volkeren te regeren. Na de Franse revolutie en het verslaan van Napoleon, brak de Restauratie aan. Christelijke Europese landen die wilden dat hun land een absolute monarchie bleef (en dus geen republiek), zagen het gedachtegoed van de Franse Revolutie ook als 'onbeschaafd'. Met name Rusland, Oostenrijk en Pruisen vonden dat de ideeën van de Franse Revolutie onchristelijk en daarmee onbeschaafd waren. Zij verenigden zich in 1815 in de Heilige Alliantie en sloten een verdrag (een vorm van internationaal recht) waarin ze afspraken dat het christendom de grondslag zou zijn van alle afspraken en bestuurlijke keuzes die ze toekomst nog zouden maken. Dit speelde ook een belangrijke rol in de overheersing van andere 'onbeschaafde' volkeren, aangezien de verspreiding van het christendom gebruikt werd als argument voor het hebben van koloniën.
Vrede van Parijs
Toen de Krimoorlog uitbrak tussen Frankrijk, het Britse Rijk, het Ottomaanse Rijk en het Sardinië aan de ene kant en Rusland aan de andere kant, was het klaar met de Heilige Alliantie. Om de Vrede van Parijs te kunnen sluiten, stonden Frankrijk en Groot-Brittannië erop dat ook het Ottomaanse Rijk werd toegelaten tot het internationale recht. Veel landen zagen dit liever eerst niet gebeuren, omdat het internationale recht eigenlijk sinds het begin van de ontdekkingsreizen en de kolonisatie, vooral gezien werd gezien als een christelijk recht. Met name Rusland (die in 1815 was gekomen met het idee van de Heilige Alliantie) had hier problemen mee, omdat volgens het land het Ottomaanse Rijk als islamitisch land (en daarmee volgens de Europese normen in die tijd 'onbeschaafd' land) helemaal geen verdrag met de Europese landen kon sluiten. Rusland en de Ottomanen maakten dan ook ruzie over de vorm van het verdrag.
Uiteindelijk ging Rusland toch overstag en werd besloten om een echt vredesverdrag te sluiten. Hiermee brak er een nieuwe periode aan in het internationaal recht, omdat het nog niet eerder was gebeurd dat een niet-christelijk land deel kon uitmaken van het internationale rechtssysteem. Na het vredesverdrag werd er geen onderscheid meer gemaakt tussen niet-christelijke en christelijke landen, maar wel tussen 'beschaafde' en 'niet-beschaafde' landen. Door de toetreding van de Ottomanen, kon de verspreiding van het christendom niet meer gebruikt worden als enige overheersingsgrond. In plaats daarvan werd verovering van 'niet-beschaafde' volkeren gezien als een gunst of cadeau aan die volkeren, met als gedachte dat die volkeren blij moesten zijn dat een 'beschaafd' land ze beschaving kwam bijbrengen. Op deze manier werd de oplegging van het op Europa gerichte internationale recht aan andere volkeren voortgezet.
Modern imperialisme
Later in de moderne tijd ontstonden er nieuwe manieren waarop het internationaal recht door Europese landen werd verspreid. Het modern imperialisme speelde hier een belangrijke rol in; Europese grootmachten zoals Groot-Brittannië, Oostenrijk-Hongarije, Duitsland, Frankrijk, Italië en Rusland bedachten onderling systemen om de 'ontdekte' gebieden onderling te verdelen. Dat er in die gebieden al mensen woonden, maakte de landen niet zoveel uit, omdat zij die mensen niet zagen als beschaafde volkeren.
Congres van Berlijn
Het Congres van Berlijn uit 1878 is een minder bekend maar duidelijk voorbeeld van de verspreiding van het internationale recht. Op dit congres mochten Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije, Italië, Duitsland, het Ottomaanse Rijk en Griekenland spreken. Nadat de Ottomanen de Russisch-Turkse Oorlog hadden verloren, werd een deel van het rijk opgedeeld.
Hoewel de Ottomanen sinds 1856 op papier deel uitmaakten van de kring van 'beschaafde' landen, werden zij door de andere grootmachten genegeerd. Zij konden weinig anders dan met lede ogen aanzien hoe delen van hun Rijk werden opgedeeld. Andere landen, zoals Servië, Montenegro en Bulgarije, werden door de Europese grootmachten niet als beschaafd genoeg gezien om mee te mogen spreken; alleen de 'beschaafde' landen mochten beslissen over hun land. Zo kon het dus gebeuren dat grote delen van het Ottomaanse, Bulgaarse, Servische en Montenegrijnse grondgebied opnieuw werden verdeeld, zonder dat die landen daar maar ook iets over te zeggen hadden. Op deze manier werd het internationale recht door de Europese grondmachten aan deze landen opgelegd en zo verder verspreid, zonder dat zij daar iets tegen konden doen.
Conferentie van Berlijn
Bij de Koloniale Conferentie van Berlijn in 1884 en 1885 werd Afrika opgedeeld tussen de Europese grootmachten. Hoewel er in Afrika al mensen leefden en er al Afrikaanse landen bestonden, zagen onder andere België, Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal en Spnje deze mensen als 'barbaars' en 'onbeschaafd'. Volgens die landen hoefde er geen rekening gehouden te worden met de inheemse bewoners van Afrika, omdat zij geen internationale rechten hadden. Geen enkele vertegenwoordiger van een Afrikaans volk, koninkrijk, stadstaat of sultanaat werd dan ook uitgenodigd. Hieruit volgt weer dat het internationale recht in die tijd eigenlijk meer een 'Europees internationaal recht' was; Europese landen bedachten het recht en gebruikten het om andere volkeren te onderdrukken. Nadat besloten was welke landen welke gebieden zouden krijgen, veroverden zij dit door de gebieden in Afrika binnen te vallen. Alleen Ethiopië kon zichzelf goed verdedigen, met als gevolg dat de Europese landen in 1896 besloten om ook Ethiopië te erkennen als een beschaafd land. Ook Liberia werd met rust gelaten, maar dat was vooral omdat de Europese grootmachten het land zagen als onderdeel van de Verenigde Staten. Zij werden wel erkend als een beschaafd en soeverein land, omdat het land werd bestuurd door nakomelingen van Europeanen die eerder ernaartoe waren gegaan.
Volkenbond
Na het Verdrag van Versailles werd in 1919 de Volkenbond opgericht. De Volkenbond kan gezien worden als een soort voorloper van de Verenigde Naties. Nadat eerder al het recht op soevereiniteit was toegekend aan de 'beschaafde' landen, had het Volkenbondverdrag uit 1919 het voor het eerst over het recht op zelfbeschikking. Dat recht houdt in dat een land zelf mag bepalen wat het doet en zelf mag beschikken over zijn toekomst. Het was voor het eerst dat dat recht stukje bij beetje ook aan de landen werden toegekend die eerder nog als 'onbeschaafd' werden te zien. Veel kolonies werden ondergebracht onder zogenaamde mandaatgebieden. Het idee achter deze gebieden was dat ze eerst nog bestuurd zouden worden door de Europese landen, maar dat ze na vele tientallen jaren ook in aanmerking zouden kunnen komen voor onafhankelijkheid.
Hoewel de Volkenbond belangrijke ideeën in het leven riep, was de bond sinds zijn oprichting bond niet erg sterk: de Verenigde Staten, die met het idee waren gekomen om de bond op te richten, werden uiteindelijk geen deel van de Volkenbond. Hierdoor werd de bond vooral gezien als een clubje van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De mandaatgebieden werden door tegenstanders ook afgeschilderd als een verkapte manier voor Verenigd Koninkrijk en het Frankrijk om de afgenomen Italiaanse en Duitse koloniën over te nemen. In het verleden zou dit geen probleem zijn geweest, omdat die landen toen nog veel macht hadden. Echter, na de Eerste Wereldoorlog was alles veranderd: Europa was ernstig verzwakt door de oorlog en de Verenigde Staten verrezen als nieuwe wereldmacht.
Naoorlogse tijd
Oprichting van de Verenigde Naties
Na de Tweede Wereldoorlog waren alle grote landen het erover eens dat gebeurtenussen zoals de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust nooit meer mochten plaatsvinden. Om een volgende wereldoorlog te voorkomen, richtten 51 landen de Verenigde Naties op. Dit gebeurde bij de ondertekening van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945. In dit Handvest werd onder meer het recht op zelf beschikking omgezet in een beginsel van zelfbeschikking: de VN kenden aan alle volkeren over de hele wereld het recht toe om zelf te bepalen wat voor een land ze willen vormen en welke toekomst zij willen hebben; het recht om over het eigen lot te beschikken. Dit betekende in de praktijk dat de grote koloniale rijken van de Europese grootmachten moesten worden ontmanteld. Hierdoor begon de dekolonisatie: het proces waarbij gekoloniseerde landen hun onafhankelijkheid kregen. De mandaatgebieden van de Volkenbond werden omgezet in zogeheten trustschappen, die aan het begin onder controle stonden van de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, China, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
In de tientallen jaren daarna kregen die landen onafhankelijk, waardoor ook zij onderdeel werden van het internationale rechtssysteem. Hierdoor kwam ook een einde aan internationaal recht als een recht van zogenaamde 'beschaafde' landen of alleen de Europese landen. In het VN-Handvest werd ook opgenomen dat alle vredelievende landen lid konden worden van de VN. Aan het begin zorgde de term 'vredelievend' voor gedoe: de Verenigde Staten wilde geen communistische landen toelaten tot de VN, omdat zij die niet vredelievend vonden en omgekeerd wilde de Sovjet-Unie geen Westerse landen toelaten tot de VN. Uiteindelijk werd besloten om het begrip 'vredelievend' maar te lezen als 'onafhankelijk', zodat uiteindelijk bijna alle landen van de wereld – vredelievend of niet – lid werden van de Verenigde Naties. De cirkel is hiermee rond: het internationale recht, dat begon als wereldwijd natuurrecht en daarna christelijk en Europees recht werd, was te langen leste weer écht internationaal.
Ook zijn er steeds meer internationale organisaties opgericht, waarbij de landen die bij die organisaties horen een deel van hun soevereiniteit zijn gaan afstaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat ze een deel van hun macht geven aan die organisatie om bepaalde besluiten te nemen. In de praktijk kan het betekenen dat als een meerderheid van alle landen van die organisatie iets wil, alle landen en dus ook de landen die het er niet mee eens zijn, mee moeten gaan met die meerderheid. Op die manier kan er snel een besluit genomen worden en zijn de landen samen als organisatie veel sterker tegenover andere organisaties en landen. Met moeilijk woord wordt zo'n organisatie ook wel 'supranationaal' genoemd. Een organisatie die voor een deel supranationaal is, is de Europese Unie. Als het gaat om de economie, worden veel besluiten genomen door het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie. Veel geldzaken worden ook geregeld door de Europese Centrale Bank (ECB). Ook gaat Europees recht boven nationaal recht: het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) velt het laatste oordeel bij een aantal grote rechtszaken in de EU.
Ontwikkelingslanden
Hoewel het internationale recht als het gaat om dekolonisatie een grote rol heeft gespeeld in de vooruitgang van koloniën en later ontwikkelingslanden, is het internationale recht nog steeds wel voor een groot deel gevormd door de ontwikkelde landen. Hierdoor werkt het internationale recht grotendeels in het voordeel van de ontwikkelde of rijke landen. Binnen het internationale recht wordt vrije handel als een belangrijk goed gezien. Echter, voor veel ontwikkelingslanden is deze vrije handel een probleem. Zij lopen vaak wat betreft technologie achter, waardoor zij niet kunnen concurreren met de producten uit ontwikkelde landen. Daarnaast waren veel ontwikkelingslanden koloniën die door het modern imperialisme uitgeput zijn door de Europese grootmachten. Hierdoor zijn veel Europese landen in de afgelopen 200 jaar een stuk rijker geworden, terwijl ontwikkelingslanden eeuwen terug in de tijd werden gezet. In de jaren 70 van de vorige eeuw vaardigde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties wel de Verklaring voor de Oprichting van een Nieuwe Internationale Economische Orde. In deze verklaring stonden voorstellen om ontwikkelingslanden te helpen. Uiteindelijk werden niet alle voorstellen uitgevoerd, met name omdat rijkere landen tegen die voorstellen waren.
Bronvermelding
- Fassbender, B. & Peters, B. (2012). The Oxford Handbook of the History of International Law. Oxford, Verenigd Koninkrijk: Oxford University Press.
- Grewe, W. (2000). The Epochs of International Law. (tweede druk). Berlijn, Duitsland: De Gruyter.
- Kosmin, Paul J. (2014), The Land of the Elephant Kings: Space, Territory, and Ideology in Seleucid Empire. Cambridge, Massachusetts, Verenigde Staten.
- Lazenby, J.F. (1996). First Punic War: A Military History. Stanford, Verenigde Staten: Stanford University Press.
- Mosse, W.E. (1952). The Triple Treaty of 15 April 1856. The English Historical Review, 67(263), pp. 203–229.
- Nollkaemper, A.P. (2019). Kern van het internationaal publiekrecht (achtste druk). 's-Gravenhage, Nederland: Koninklijke Boom uitgevers (juridisch).
- Schrijver, N.J. (1998). Begrensde soevereiniteit – 350 jaar na de Vrede van Munster. Transaktie – tijdschrift over de wetenschap van oorlog en vrede, 27(2).
- Schrijver, N.J. (2020). Internationaal publiekrecht als wereldrecht (vierde druk). 's-Gravenhage, Nederland: Koninklijke Boom uitgevers (juridisch).