Spijkerschrift
Spijkerschrift was een schrift dat in vroeger tijden gebruikt werd.
Wanneer en waar?
Het spijkerschrift werd gebruikt in Mesopotamië, in het Midden-Oosten. Het ontstond in de eerste steden aan de Perzische Golf rond 3100 voor Christus. Het werd daarna nog 3000 jaar gebruikt, in het hele Midden Oosten: Turkije, Syrië, Irak, Iran en Libanon.
De voorlopers: telstenen
Rond 10 000 voor Christus doen de jager-verzamelaars in het Midden-Oosten een belangrijke ontdekking. In de vruchtbare gebieden rond de rivieren Tigris en Eufraat ontdekken ze hoe ze graan kunnen verbouwen en dieren in kuddes kunnen hoeden. Zo kunnen ze op een vaste plaats blijven wonen, en ontstaan de eerste dorpen. De boeren verbouwen zoveel voedsel dat in die dorpen sommige mensen zich konden specialiseren als pottenbakker, priester of handelaar.
Het lukt sommige van de dorpsbewoners om hun tempel, boerderij of pottenbakkerij te laten groeien zodat ze anderen voor hen kunnen laten werken. Dan willen ze natuurlijk controleren of er geen schapen of kruiken bier verdwijnen, en of de arbeiders wel hard genoeg werken op het land. Om na een paar maanden nog steeds zeker te weten hoeveel schapen ze aan een herder meegegeven hebben, bedenken ze een systeem met telsteentjes van verschillende vormen geboetseerd uit klei: een kruikje voor een kruik bier, een klein plaatje met een korenaartje op voor een hoeveelheid graan. Het is nogal veel en moeilijk werk om herkenbare schaapjes te boetseren, dus daarvoor bedenken ze een symbooltje: een rond schijfje met een kruis erdoor.
Wanneer een rijke dorpsbewoner vijf schapen meegaf aan de herder om ze de hele zomer in de bergen te laten grazen, hield hij thuis vijf schijfjes bij om het juiste aantal te onthouden. Om extra zeker te zijn dat er niet vals gespeeld werd, kon men de telsteentjes bewaren in een bol van klei, waarop men een zegel afrolde.
Aan de buitenkant van die bol kon men de telsteentjes een aantal keer in de zachte klei drukken. Zo kon men zien hoeveel en welke telsteentjes er in de bal zaten zonder hem kapot te maken. En op deze manier begon men eigenlijk op klei te schrijven.
Het ontstaan van het spijkerschrift.
Pas rond 3100 voor Christus bedenken schrijvers in de grote stad Uruk voor veel meer woorden verschillende tekens, en gaan ze die woordtekens op tabletten indrukken met een rieten griffel, in plaats van op kleiballen. In Uruk werken bijna alle stadsbewoners voor de tempel, die geleid wordt door een priester-koning. Deze priester-koning moet er dus voor zorgen dat de velden bewerkt worden en de kudden gehoed worden, en dat het graan, de wol en de andere opbrengsten verdeeld worden onder de stadsbewoners, onder alle boeren, herders, pottenbakkers en andere werklieden die voor de tempel werken. Dit wordt zo ingewikkeld dat schrijvers dit gaan bijhouden op kleitabletten, en zo vinden zij de boekhouding uit.
3000 jaar spijkerschrift.
Tussen 3000 voor Christus en 75 na Christus is spijkerschrift het meest gebruikte schrift in het Midden Oosten.
- De tekens veranderen
Het is nogal lastig om de telstenen correct in klei na te tekenen, omdat kromme lijnen trekken op klei niet gemakkelijk gaat. Men zal de tekeningetjes dus al snel vereenvoudigen tot moeilijker herkenbare tekens die met een strootje/griffel in de klei gedrukt worden, en zo de vorm krijgen van spijkers. Daarom krijgt dit schrift de naam spijkerschrift. Ook schrijft men eerst van boven naar onder en later pas van links naar rechts, zodat de tekens allemaal een kwartslag draaien.
Een schaap verandert van een cirkel met een kruis door in een vierkantje met een kruis door, omdat ronde lijnen niet met een strootje ingedrukt kunnen worden. Het spijkerschrift zal 3000 jaar gebruikt worden, en zal in die tijd nog dikwijls aangepast worden.
- Symbolen en lettergrepen
Voor sommige woorden, zoals “jij” en “ik”, en “gisteren” of “morgen”, is het moeilijk een symbool te bedenken. Wanneer de schrijvers een echt verhaal willen schrijven, en niet enkel een lijst met wat ze nodig hebben voor een feestmaal (bier, olie, brood, graan, …), zullen ze deze woorden ook nodig hebben. De schrijvers gebruiken geen symbool of woordteken voor deze woorden, maar bouwen het woord op met verschillende klanktekens, die elk een lettergreep voorstellen. Van die woorden zullen ze de klank per lettergreep opschrijven. In een syllabisch schrift wordt “morgen” dus geschreven met minstens twee tekens, “mor-gen”. Ons alfabet bestaat ook uit klanktekens, maar elk teken staat bij ons voor één letter, en niet voor een lettergreep, waardoor we minder tekens nodig hebben.
Een spijkerschrifttekst bevat zowel woordtekens als klanktekens. Terwijl mensen die een andere taal spreken het teken voor bier goed zullen begrijpen, maar het wel anders uitspreken, zullen ze het woord morgen, geschreven "mor-gen" niet kunnen begrijpen, want zij zeggen bijvoorbeeld tomorrow.