Mandaatgebied Palestina
Mandaatgebied Palestina | |
---|---|
Hoofdstad | Jeruzalem |
Oppervlakte | 26.990 km² |
Aantal inwoners | 1.912.112 (in 1946) |
Talen | Arabisch, Hebreeuws en Engels |
Religie | Christendom, islam en jodendom |
Munteenheid | Palestijnse pond |
Portaal Geschiedenis |
Het mandaatgebied Palestina was tussen 1920 en 1948 een mandaat van de Volkenbond. Op 15 mei 1948 eindigde het mandaat over het gebied Palestina en daarmee ook het mandaatgebied zelf.
Geschiedenis
Nadat het Ottomaanse Rijk op 24 augustus 1516 de slag bij Marj Dabiq had gewonnen, kwam er een einde aan het Mammelukkenrijk. Vanaf dit moment viel Palestina onder het Ottomaanse Rijk. In de eeuwen daarna viel Palestina onder de Ottomaanse provincie Damascus. Van 1830 tot 1887 hoorde het gebied eerst bij Sidon en daarna bij Akko. Tussen 1831 en 1842 voerden de Ottomaanse provincie Egypte en het Ottomaanse Rijk oorlog met elkaar. Egypte was in feite al vrij onafhankelijk en nam in 1832 Palestina in. Daarna werd ook Syrië veroverd. In deze oorlog grepen Europese landen twee keer in aan de kant van het Ottomaanse Rijk. Uiteindelijk sloot Egypte in 1842 vrede en kwamen Palestina en Syrië weer terug bij het Ottomaanse Rijk.
Vanaf de jaren 1840 werden er in het Ottomaanse Rijk veel hervormingen doorgevoerd. Zo kreeg het land een modern leger, werden religieuze wetten vervangen door algemenere wetten en werden er modernere banken en fabrieken opgezet. Dit leidde ertoe dat het veiliger werd op het Palestijnse platteland. In 1848 werd er een nieuwe wet aangenomen. In deze wet stond dat grondeigenaren hun grond als eigendom moesten registeren. Hierdoor kon er makkelijker belasting geheven worden en konden mensen uit het buitenland ook makkelijker land kopen in het Rijk. Dit werd toen met name gedaan door Russen, Fransen en Duitsers.
Van 1842 tot 1887 hoorde Palestina eerst bij Sidon en daarna bij Akko. Tussen 1885 en 1888 werden de provincies van het Ottomaanse Rijk voor een laatste keer herzien. In de jaren 1886 en 1887 hoorde Palestina weer bij Damascus, maar in 1888 besloten de Ottomanen om de indeling te veranderen. Eerst zouden er drie districten opgezet worden: Nablus, Akko en Jeruzalem. Samen zouden deze districten de provincie Jeruzalem vormen en het gebied dat nu Israël en Palestina is beslaan. Na twee maanden veranderde dit al, omdat het Ottomaanse bestuur meer grip wilde krijgen op Jeruzalem. Dit was omdat zowel Europese landen als Egypte interesse hadden in het gebied. (Egypte was toen wel onderdeel van het Ottomaanse Rijk, maar autonoom. Dat wil zeggen dat het binnen het Rijk zelfstandig was en dus veel dingen zelf mocht beslissen.) Palestina werd toen opgedeeld in de districten Nablus en Akko, en Jeruzalem werd een speciaal district dat direct werd bestuurd vanuit de hoofdstad Kostantiniyye.
Joodse immigratie
In 1880 waren er tussen de 20.000 en 25.000 Joden in Palestina. Door het einde van de pogroms in het Russische Keizerrijk konden Joden het land verlaten. Tussen 1882 en 1903 immigreerden ongeveer 35.000 Joden naar Palestina. Deze Joden kochten land in Palestina en richtten hun eigen landbouwgemeenschappen op. Ook immigreerden er Joden uit Jemen en Koerdische Joden naar Palestina. In 1896 kocht Theodor Herzl, de grondlegger van het moderne zionisme, met behulp van de Duitse keizer land in Palestina. Herzl wilde in Palestina een Joodse staat oprichten. Met de oprichting van het Joods Nationaal Fonds, waaraan geld en stukken grond gedoneerd konden worden, nam het land dat het eigendom was van Joden, toe. Tussen 1904 en 1914 vond er een tweede migratiegolf plaats. 35.000 tot 40.000 Joden immigreerden vanuit Rusland naar Palestina. Dit waren vooral Joden uit de delen van Rusland waar tegenwoordig Letland, Litouwen, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland liggen. De immigratiegolf kwam op gang omdat er weer pogroms waren ingesteld. Ook immigreerden er Joden vanuit Argentinië, Iran, Jemen en het Kaukasusgebergte. Een deel van hen vestigde zich in een buitenwijk van Jaffa die later uitgroeide tot Tel Aviv. Het Joods Nationaal Fonds had geholpen bij de aankoop van het land.
Veel van de grond die door de Joden werd gekocht, was eerst eigendom van rijke families in het Ottomaanse Rijk. Die families verpachtten de grond vaak aan Palestijnse Arabieren. Nadat de Joden deze grond hadden gekocht, wilden zij zich hun eigen dorpen erop bouwen. Dit leidde tot onrust bij de Arabisch-Palestijnse boeren, omdat zij opeens weg moesten en dit niet wilden. Mede hierom richtten de Joden de Hashomer op, een organisatie die de nieuwe Joodse dorpen moest verdedigen en ook hielp als er Arabisch-Palestijnse boeren van het land moesten worden gezet. Ook werd er door de Oost-Europese Joden kibboetsiem (meervoud van 'kibboets') opgezet. Dit waren collectieve landbouwnederzettingen. Ook werd het Hebreeuws een nieuw leven ingeblazen als een gesproken taal. Door de hervormingen binnen het Ottomaanse Rijk vanaf 1839 (Tanzimaat) werd politieke organisatie makkelijker werd en kwam er meer persvrijheid. Een belangrijk onderdeel van die hervorming was ook dat iedereen ongeacht religie en etniciteit gelijk behandeld zou gaan worden als het ging om belasting, bescherming, de dienstplicht, het onderwijs en rechtspraak. Hierdoor konden Joden Hebreeuwse kranten schrijven en hun eigen politieke partijen en vakbonden organiseren. De wens om Joodse organisaties op te richten en aparte Joodse dorpen leidde tot een verdere scheiding van Arabieren en Joden.
Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verliet ongeveer de helft van de Joden Palestina weer.
Arabisch-Palestijnse identiteit
Tegelijkertijd begon er in Palestina een periode waarin Palestijnse Arabieren steeds meer op een andere manier gingen kijken naar hun identiteit. Zij begonnen zich, net zoals andere Arabische volkeren in het Ottomaanse Rijk, steeds meer Arabisch te voelen. Eerder voelden ze zich vooral verbonden aan het Ottomaanse Rijk. Onder andere door de oorlog tussen Egypte en het Ottomaanse Rijk tussen 1831 en 1842 ontstond er langzamerhand een gezamenlijk gevoel van 'Arabisch zijn': een Arabische identiteit. Door de Tanzimaat, de hervormingen in het Ottomaanse Rijk waardoor mensen meer vrijheid kregen en gelijkwaardig werden behandeld, werd deze ontwikkeling versneld. In Palestina werd die Arabische identiteit ook nog door iets anders versterkt; de toegenomen Joodse immigratie en met name de immigratie van zionistische Joden. Door de immigratiegolven, de landaankopen van Joden nam het nationalisme en de tegenstand tegen het zionisme onder Arabieren toe. De wens van zionistische organisaties om zo veel mogelijk land op te kopen, boeren te ontzetten en daar kibboetsiem op te zetten, zette kwaad bloed bij Palestijnse Arabieren. Deze onrust verergerde met de stichting van Tel Aviv.
Door de Tanzimaat konden Palestijnse Arabieren zich beter verenigen. Veel van de standpunten en andere programmapunten van deze verenigingen werden bekend gemaakt in de Arabisch-Palestijnse krant Falastin (Nederlands: Palestina). Deze krant werd op 15 januari 1911 opgericht door dichter en journalist Issa El-Issa. El-Issa was een christelijke Palestijn. De krant had kritiek op het zionisme en zag het vanwege de landopkoop en ontzettingen als een bedreiging voor de Arabisch-Palestijnse bevolking. Falastin heeft een belangrijke rol gespeeld in de vorming van de Arabisch-Palestijnse identiteit.
Volkenbondmandaat
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vond de Arabische opstand plaats. Het Verenigd Koninkrijk beloofde in de Hoessein-McMahoncorrespondentie aan koning Hoessein van Hidjaz dat het de onafhankelijkheid van de Arabieren in de Levant zou steunen. In ruil daarvoor begon koning Hoessein de Arabische opstand tegen het Ottomaanse Rijk. Tegelijkertijd sloten het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk in het geheim het Sykes-Picotverdrag, waarin ze bepaalden hoe ze onderling hoe ze de Levant zouden gaan opdelen. Dit werd als verraad gezien door de Arabieren. Daarnaast had het Verenigd Koninkrijk ook nog eens de Balfourverklaring uitgevaardigd, waarin het land zijn steun uitsprak voor een Joods thuis in Palestina.
In de Eerste Wereldoorlog werd er door de gevechten veel verwoest in Palestina. Ook kreeg het te maken met een ziektegolf (een epidemie) en een hongersnood. Het mandaatgebied Palestina ontstond na die oorlog en omvatte het huidige Israël en Palestina. Ook Jordanië was er eerst onderdeel van. De Volkenbond, de voorloper van de Verenigde Naties, gaf een mandaat over het het gebied toen aan de Britten. Hiermee kreeg het Verenigd Koninkrijk controle over Palestina en Transjordanië. Oorspronkelijk behoorden deze gebieden tot het Ottomaanse Rijk, dat na de Eerste Wereldoorlog uiteenviel. In het mandaat voor Palestina legde de Volkenbond vast dat de Engelsen er voor moesten zorgen dat Palestina een zelfstandige (Arabische) staat zou worden. Ook moest daarbinnen een woonplek voor Joden moeten worden opgezet. Waar Palestina voor een groot deel van zijn geschiedenis deel was van een groter rijk, was het nu voor het eerst een apart land. Zowel zionistische Joden als Palestijnse Arabieren wilden zo veel mogelijk grond in Palestina behouden. Hierdoor ontstond er een conflict (een soort ruzie) over de aankoop van land door Joden en de immigratie van Joden naar Palestina. In 1918 besloot het Britse bestuur om de vrije verkoop en onteigening van land te verbieden. Alleen met toestemming van het bestuur mocht er nog land worden verkocht. Het bestuur stelde dit verbod in om te voorkomen dat de opkoop van land nog meer onrust zou veroorzaken. Dit voorkwam niet dat er in 1920 antizionistische rellen uitbraken. Palestijnse Arabieren waren boos, omdat de afspraken uit de Hoessein-McMahoncorrespondentie niet waren nagekomen. Daarnaast immigreerden er in die periode erg veel Joden naar Palestina.
In 1921 braken er rellen uit in Jaffa. De Communistische Partij van Palestina, een partij van antizionistische Joden, had pamfletten verspreid. Op deze pamfletten riep de partij op om van Palestina een sovjetrepubliek te maken. De partij deed dit op 1 mei, de Dag van de Arbeid. Op diezelfde dag hield de Verenigde Arbeiderspartij van David Ben-Gurion een mars. Het Britse bestuur had de acties van beide partijen verboden en probeerde de groepen uiteen te drijven. Toen de partijen elkaar tegenkwamen, begonnen ze te vechten. Bij de Communistische Partij zaten ook Palestijnse Arabieren. Het gevecht werd er uiteindelijk een tussen Palestijnse Arabieren en zionistische Joden. Hierbij kwamen bijna 100 mensen om en raakten meer dan 200 mensen gewond. Door de rellen in Jaffa stelde het Britse bestuur een witboek op. In dit witboek stond het nieuwe beleid van het Britse bestuur voor Palestina. Het nieuwe beleid was dat er minder Joden mochten immigreren naar Palestina en dat Palestina geen Joodse staat zou worden. In plaats daarvan moest er één staat komen voor zowel Joden als Palestijnse Arabieren.
Vanaf 1918 mocht er geen land meer opgekocht worden in Palestina. Aan dit opkoopverbod kwam in 1922 een einde met de Landoverdrachtsverordening. Deze verordening bepaalde dat land wel verkocht mocht worden, maar dat de oude bewoners niet mochten worden ontzet van het land. In 1923 werd Palestina officieel een mandaatgebied van het Verenigd Koninkrijk. In het mandaat had het Britse bestuur de opdracht gekregen om ook de rechten van de Palestijnse Arabieren te beschermen. Het bestuur deed er echter niets aan om schendingen van de verordening te voorkomen. De schendingen van de verordeningen leidden tot nationalisme onder Palestijnse Arabieren. Zij hadden het vertrouwen in het Britse bestuur verloren en wilden van Palestina een eigen staat maken. Het verzet van de Palestijnse Arabieren kwam langzaam tot stand, omdat er binnen de gemeenschap twee groepen waren. Deze groepen dachten anders over de manier waarop er een eigen staat moest komen. De grootste groep werd geleid door de familie Hoesseini. Deze groep was sterk tegen het Britse bestuur. De andere groep werd geleid door de familie Nasjaasjiebi, die meer probeerde samen te werken met het Britse bestuur.
De Britten stelden voor om een apart Arabisch-Palestijnse parlement op te zetten met een Arabisch-Palestijns agentschap. De Palestijnse Arabieren werden toen nog deels geleid door Kamiel al-Hoesseini. Hij wilde dat toen niet, omdat hij het bestaan van een mandaatgebied in Palestina afwees. Om onrust weg te nemen benoemde het Britse bestuur Amien al-Hoesseini in 1921 tot grootmoefti (een van de belangrijkste islamitische rechtsgeleerden) van Jeruzalem. Amien al-Hoesseini was de opvolger van Kamiel al-Hoesseini, die eerder dat jaar was gestorven. Hij werd ook het hoofd van de Islamitische Opperraad, een nieuwe raad in het mandaatgebied die ging over islamitische goede doelen, rechtbanken en scholen. De samenwerking tussen Joden en Palestijnse Arabieren verliep moeizaam. De Joden in Palestina richtten ook hun eigen organisaties op, zoals een Joodse Raad, de vakbond Histadroet, scholen en rechtbanken. Daarnaast werd de Hagana opgericht, een organisatie die de nieuwe Joodse dorpen moest gaan verdedigen. In 1925 ontstond er een groep zionisten die vond dat de bestaande organisaties niet ver genoeg gingen. Die groep richtte later de Irgoen op, een militante organisatie die aanslagen pleegde op Arabisch-Palestijnse dorpen.
Tussen 1923 en 1929 nam de Joodse immigratie af. De Joden die naar Palestina gingen, kwamen vooral uit Oost-Europa. Daar was het antisemitisme namelijk toegenomen. Vanaf 1927 was er bijna geen immigratie meer. Hierdoor was het voor een aantal jaren betrekkelijk rustig. Dit veranderde toen het Joods Agentschap aankondigde dat het zou gaan uitbreiden. Ook begonnen steeds meer Joden te bidden bij de Klaagmuur en sprak een aantal van hen uit dat het de muur als Joods eigendom zag. Deze muur is voor Joden heilig, omdat die ooit een deel was van de Tweede Joodse tempel. Die plek was (en is nog steeds) ook heilig voor moslims, omdat de Klaagmuur voor hen een deel is van de Al-Aqsamoskee. Die moskee is een heilige plek voor moslims. In 1929 braken er gevechten uit rondom de Tempelberg en in andere steden in Palestina. Er vielen hierbij doden en de Arabisch-Palestijnse slachtoffers waren voor een groot deel door de Britse oproerpolitie gedood. Door de onrusten werd in 1929 besloten om de Verordening ter bescherming van landbouwers aan te nemen. Toen de onrust bleef voortduren, besloot het mandaatbestuur in 1929 een onderzoek uit te laten voeren door jurist Walter Shaw uit het Verenigd Koninkrijk. In het rapport was te lezen dat de nieuwe verordening uit 1929 nog minder rechten gaf aan Palestijnse Arabieren en er niets aan deed om onteigende Palestijns-Arabische families te helpen. Samengevat hield de verordening volgens Shaw geen rekening met de rechten van Arabisch-Palestijnse landbouwers. In 1930 werd daarom een nieuw witboek opgesteld. In dit witboek stond dat de Joodse immigratie sterk beperkt moest worden en dat Palestina een parlement moest krijgen. In dit parlement zou de meerderheid Arabisch-Palestijns zijn, omdat er meer Palestijnse Arabieren dan Joden in Palestina woonden. Van de plannen kwam weinig terecht, omdat de Britse regering het beleid uit het witboek binnen een jaar afzwakte. Door het toenemende antisemitisme in Europa ging het mandaatbestuur juist helpen bij Joodse immigratie. Tussen 1929 en 1939 trokken er hierdoor 250.000 Joden naar Palestina. Met het Ha'avara-Abkommen vluchtten er tussen 1933 en 1939 ook Joden naar Palestina. Deze overeenkomst werd een aantal jaren vóór de Holocaust gesloten tussen Joodse organisaties en de nazi's.
De grote immigratie van Joden naar Palestina zorgde opnieuw voor onrust in het mandaatgebied. Ook werd het politieke bewustzijn van de Palestijnse Arabieren groter. Waar eerst vooral geleerden het protest organiseerden via de nationalistische organisaties en de krant Falastin, kwam nu ook de arbeidersklasse bijeen. Dit gebeurde doordat veel Palestijnse Arabieren stopten met hun werk als landbouwer en gingen werken in fabrieken en in de bouw. Arabisch-Palestijnse arbeiders verenigden zich in groepen en riepen op tot een boycot van zionistisch-Joodse en Britse goederen. In 1935 eisten de nationalistische groepen (inmiddels politieke partijen) dat er een einde kwam aan de verkoop van land en dat er een Palestijns parlement zou komen. Het mandaatbestuur wilde dit geven, maar de Britse regering in het Verenigd Koninkrijk zelf wilde dit niet. De Palestijnse Arabieren richtten toen hun eigen politieke bestuur op, het Arabisch Hoger Comité.
De Palestijnse Arabieren wilden dat er een einde kwam aan dit beleid en kwamen in opstand.
Arabisch-Palestijnse opstand
In 1936 begon de Arabisch-Palestijnse opstand. De Palestijnse Arabieren wilden onafhankelijkheid en een eigen staat in Palestina. In 1935 hadden Britse officieren Izz ad-Din al-Qassam gedood. Al-Qassam was een prediker en wilde een einde maken aan het mandaatgebied. Het Britse bestuur verdacht hem van de moord op een Britse politieagent. Al-Qassam moest gearresteerd worden, maar werd in een gevecht door de Britten gedood. De dood van Al-Qassam leidde tot veel protesten onder Palestijnse Arabieren. Ook staakten er Arabisch-Palestijnse arbeiders in Jaffa en Nablus. Het Arabisch Hoger Comité riep op tot het stoppen van betalen van belasting, stakingen, een boycot en verzet. Het wilde daarnaast een einde maken aan de Joodse immigratie en het mandaatbestuur. De Arabisch-Palestijnse demonstranten en stakers werden gesteund door Arabische rebellen uit andere landen. Dit leidde tot gevechten om Joodse nederzettingen en aanvallen op Britse posten. Over en weer werd er brand gesticht, werden er moorden gepleegd en bombardementen uitgevoerd. Hierom wilde de Britse regering dat Robert Peel onderzoek ging doen naar de onrust in Palestina. Zijn commissie schreef dat de Palestijnse Arabieren een eigen staat wilden hebben en vreesden voor de oprichting van een 'Joods thuis' (lees: een Joodse staat) in Palestina. Ze kwam tot de conclusie dat Palestina verdeeld moest worden in een Joodse staat en een Arabische staat. Ook adviseerde ze om meer land dan de Joden toen hadden toe te kennen aan die Joodse staat. De Arabieren waren het hier niet mee eens en wilden één Arabische staat, waarin Joden dan wel burgerrechten en politieke rechten zouden krijgen. Het commissierapport leidde ertoe dat de opstand heviger werd.
Defensienoodverordeningen
In 1937 werden de Defensienoodverordeningen ingevoerd door de Britse regering. Volgens de regering was dat nodig om de orde te bewaren in Palestina. Hiermee moest de opstand worden neergeslagen om rellen. Het Britse bestuur in Palestina kreeg hierdoor erg veel te zeggen. Mensen konden worden opgepakt en zonder een rechtszaak worden veroordeeld door een militaire rechtbank. Deze rechtbanken werden niet voorgezeten door echte rechters, maar door officieren die zelf konden bepalen of iemand het mandaatgebied uit moest. De officieren mochten censuur toepassen, normale rechtbanken sluiten, huizen in bezit nemen, winkels en bedrijven sluiten en een avondklok instellen. Tijdens de opstand vonden er ook aanvallen plaats op Joden in Palestina, waardoor de Britten informeel gingen samenwerken met de Hagana, een zionistische organisatie die de Joodse nederzettingen verdedigde. Samen vormden ze een politie en een leger die ook landbouwnederzettingen (kibboetsiem) voor Joden oprichtte. Het waren echter vooral Palestijnse Arabieren die het doelwit waren. Naast de Britse soldaten en de Hagana waren er ook twee militante organiaties: Lechi en Irgoen. Zij pleegden aanslagen op Palestijnse Arabieren in Haifa, Jaffa, Jeruzalem en Deir Yassin. Ook schreven ze bombrieven, persden ze mensen af, overvielen ze banken, bliezen ze infrastructuur op en pleegden ze massamoorden. Haganaleden hielpen ook bij een aantal van deze aanslagen.
De Britse regering probeerde de onrust weg te nemen en zette een streep door de plannen van de commissie-Peel. In plaats daarvan stelde de regering voor om een kleinere Joodse staat te maken. Ook zouden de Joodse en Arabisch-Palestijnse staat niet helemaal onafhankelijk worden. Het voorstel van de Britse regering werd zowel door de Palestijnse Arabieren als de zionistische Joden afgewezen. Daarom werd er in 1939 een conferentie georganiseerd in Londen, waarbij vertegenwoordigers van de Palestijnse Arabieren en de Joden apart spraken met de Britse regering. De conferentie mislukte en er werd geen akkoord bereikt. Hierop besloot de Britse regering om weer een nieuw witboek op te stellen, waarin het nieuwe beleid kwam te staan. Hierin werd besloten dat er geen aparte Joodse en Arabisch-Palestijnse staat zou komen. In plaats daarvan moest er binnen tien jaar één Palestijnse staat komen. Daarin moest dan wel een gebied zijn waarin Joden autonomie zouden krijgen. Dat wil zeggen de Joden binnen Palestina zelfstandig zouden zijn en dan dus veel dingen zelf zouden mogen beslissen. De immigratie van Joden en de aankoop van land zouden in vijf jaren moeten worden beperkt. Zionistische Joden zagen niets in het beleid. Het witboek leidde tot stakingen van Joodse arbeiders en vakbonden. Aan de Arabisch-Palestijnse kant was ook niet iedereen het eens met het nieuwe beleid. Gematigde Palestijnse Arabieren waren het eens met het witboek, maar anderen waren er tegen. In 1939 werd de opstand door het Britse bestuur uiteindelijk neergeslagen. In totaal heeft het Verenigd Koninkrijk 50.000 soldaten gestuurd naar Palestina.
Tweede Wereldoorlog
Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hield de Britse regering weinig bezig met Palestina en werd het nieuwe witboek een dode letter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog organiseerden Joden immigratie naar naar Palestina voor Joden in Europa. Dit was tegen de wil van de Britse regering, omdat niet nog meer geld en militairen kwijt wilde zijn in Palestina. Om toch iets tegen de immigratie te doen, bracht de regering twee schepen met Joodse immigranten per ongeluk tot zinken. Dit leidde ertoe dat Lechi en Irgoen aanslagen begonnen te plegen op Britten. Zo werd Walter Guinness, de Midden-Oostenminister van het Verenigd Koninkrijk, in 1944 door twee Lechileden vermoord. Toch steunden de gematigde zionistische Joden het Britse bestuur. De Joodse industrie hielp bij het maken van oorlogsmaterieel. Van het Arabisch-Palestijnse verzet was weinig overgebleven na het neerslaan van de opstand. Amien al-Hoesseini, die tot het uitbreken van de opstand grootmoefti was en leider van de Islamitische Operraad, was gevlucht naar Duitsland. Vanuit hier probeerde hij andere islamitische leiders ervan te overtuigen om zich aan te sluiten bij de Asmogendheden. Dit mislukte omdat zij niet wilden samenwerken met de nazi's. Ook steunden veel Arabieren het Arabisch Legioen, het leger van Transjordanië dat aan de zijde van de Geallieerden vocht.
Door de Holocaust veranderde de houding van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Bij deze genocide werden onder andere zes miljoen Joden vermoord door het naziregime in Duitsland. Na de Tweede Wereldoorlog riepen de Verenigde Staten het Verenigd Koninkrijk op om 100.000 Holocaustoverlevenden naar Palestina te laten immigreren en een einde te maken aan het nieuwe witboek uit 1939. In 1945 richtten Egypte, Irak, Transjordanië, Libanon, Saoedi-Arabië en Syrië de Arabische Liga op. De Arabische landen betreurden de Holocaust, maar vonden niet dat die ertoe moest leiden dat van Palestina een Joodse staat gemaakt zou worden. In december 1945 riep de Liga op tot een boycot van zionistisch-Joodse goederen. Intussen liet het Verenigd Koninkrijk op verzoek van de Verenigde Staten immigranten toe in Palestina. Het land wilde echter niet dat er in Palestina een Joodse staat opgericht zou worden. Hierdoor pleegde Irgoen in 1946 een aanslag op het Koning Davidhotel in Jeruzalem, waarbij Britse bestuurders en officieren werden gedood. Tegelijkertijd kwam het Arabisch-Palestijnse verzet in Palestina weer op. De Hoesseini's, de Arabisch-Palestijnse, nationalistische groep die achter de familie Hoesseini stond, kwamen weer bijeen. In het geheim sprak de Arabische Liga af om het buitenlands beleid van de de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk te saboteren als de landen de mensenrechten van Palestijnse Arabieren niet zouden beschermen.
Verdelingsplan
Na de Tweede Wereldoorlog was het mandaatbestuur erg verzwakt. Het Verenigd Koninkrijk wilde een einde maken aan het mandaat en wilde dat het Bijzonder Comité inzake Palestina van de Verenigde Naties (de opvolger van de Volkenbond) met een oplossing kwam. Het Bijzonder Comité stelde voor om Palestina in een Arabische en een Joodse staat op te richten. Deze staten moesten wel met elkaar gaan samenwerken als het ging om de economie. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stemde in 1947 voor het voorstel. Dit gebeurde omdat de nieuwe grootmachten van die tijd, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, het eens waren met het plan. De bondgenoten van deze landen stemden hierom ook allemaal voor, waardoor er een meerderheid was. De zionistische Joden waren tevreden, omdat de nieuwe staat zou komen op meer dan de helft van het gebied van het mandaatgebied Palestina. De Palestijnse Arabieren waren tegen het plan en de hele Arabische Liga stemde ook tegen het plan. De landen waren echter in de minderheid. In 1947 werd een nieuw VN-Palestinacomité opgericht. Dit comité moest de nieuwe staten gaan organiseren en een einde maken aan het mandaat. Op 15 mei 1948 kwam er een einde aan het Volkenbondmandaat voor Palestina. Een dag eerder, op 14 mei 1918, hadden Joodse leiders onder leiding van David Ben-Gurion de staat Israël opgericht. Hierdoor brak de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 uit, een burgeroorlog tussen Arabieren en Joden in het gebied van het mandaatgebied Palestina.
Bevolking
Aan het begin van het Britse stuur woonden er ongeveer 650.000 Palestijnse Arabieren, 100.000 bedoeïenen en bijna 84.000 Joden in het mandaatgebied. De rest van de bevolking bestond uit druzen, Syriërs, Somaliërs, Circassiërs, Egyptenaren, koptische christenen, Grieken en Arabieren uit Hidjaz. In 1942 woonden 76,2% van de Joden in de stad, terwijl 68,3% van de Palestijnse Arabieren op het platteland woonden.
Hieronder volgt een overzicht van de verschillende groepen die door de tijd in het mandaatgebied woonden. Daarbij staat ook het aantal mensen van die groep en welk deel die groep uitmaakte van de totale bevolking.
Jaar | Bevolkingsgroepen (percentage) |
Totaal | |||
---|---|---|---|---|---|
moslims | joden | christenen | overig | ||
1922 | 589.177 (78%) |
83.790 (11%) |
71.464 (10%) |
7.617 (1%) |
752.048 (100%) |
1931 | 761.922 (74%) |
175.138 (17%) |
89.134 (9%) |
10.145 (1%) |
1.036.339 (100%) |
1945 | 1.061.270 (60%) |
553.600 (31%) |
135.550 (8%) |
14.100 (1%) |
1.764.520 (100%) |
Het mandaatgebied Palestina bestond uit zestien districten (een soort provincies). Elk van die districten was weer opgedeeld in kleinere onderdistricten. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende groepen die in 1945 in elk district woonden.
# = Aantal inwoners
% = Percentage van het totaal inwoners
District | Onderdistrict | Bevolkingsgroepen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
moslims | joden | christenen | Totaal | |||||
# | % | # | % | # | % | |||
Haifa | Haifa | 95.970 | 38% | 119.020 | 47% | 33.710 | 13% | 253.450 |
Galilea | Akko | 51.130 | 69% | 3.030 | 4% | 11.800 | 16% | 73.600 |
Beisan | 16.660 | 67% | 7.590 | 30% | 680 | 3% | 24.950 | |
Nazareth | 30.160 | 60% | 7.980 | 16% | 11.770 | 24% | 49.910 | |
Safad | 47.310 | 83% | 7.170 | 13% | 1.630 | 3% | 56.970 | |
Tiberias | 23.940 | 58% | 13.640 | 33% | 2.470 | 6% | 41.470 | |
Lydda | Jaffa | 95.980 | 24% | 295.160 | 72% | 17.790 | 4% | 409.290 |
Ramla | 95.590 | 71% | 31.590 | 24% | 5.840 | 4% | 134.030 | |
Samaria | Jenin | 60.000 | 98% | - | - | 1.210 | 2% | 61.210 |
Nablus | 92.810 | 98% | - | - | 1.560 | 2% | 94.600 | |
Toelkarem | 76.460 | 82% | 16.180 | 17% | 380 | 1% | 93.220 | |
Jeruzalem | Hebron | 92.640 | 99,5% | 300 | 0,3% | 170 | 0,2% | 93.120 |
Jeruzalem | 104.460 | 41% | 102.520 | 40% | 46.130 | 18% | 253.270 | |
Ramallah | 40.520 | 83% | - | - | 8.410 | 17% | 48.930 | |
Gaza | Be'er-sjawa | 6.270 | 90% | 510 | 7% | 210 | 3% | 7.000 |
Gaza | 145.700 | 97% | 3.540 | 2% | 1.300 | 1% | 150.540 | |
Totaal | 1.076.780 | 58% | 608.230 | 33% | 145.060 | 9% | 1.845.560 |
Land
In het mandaatgebied Palestina werd er veel land van Palestijnse Arabieren gekocht door Joodse organisaties. Hieronder volgt een overzicht van het land dat in 1945 eigendom was van verschillende groepen in het land.
% = Percentage van het land dat eigendom was van een bepaalde groep
District | Onderdistrict | Bevolkingsgroepen (percentage) |
Totaal | ||
---|---|---|---|---|---|
Palestijnse Arabieren | Joden | overig | |||
Haifa | Haifa | 42% | 35% | 23% | 100% |
Galilea | Akko | 87% | 3% | 10% | |
Beisan | 44% | 34% | 22% | ||
Nazareth | 52% | 28% | 20% | ||
Safad | 68% | 18% | 14% | ||
Tiberias | 51% | 38% | 11% | ||
Lydda | Jaffa | 47% | 39% | 14% | |
Ramla | 77% | 14% | 9% | ||
Samaria | Jenin | 84% | - | 16% | |
Nablus | 87% | - | 13% | ||
Toelkarem | 78% | 17% | 5% | ||
Jeruzalem | Hebron | 96% | - | 4% | |
Jeruzalem | 84% | 2% | 14% | ||
Ramallah | 99% | - | 1% | ||
Gaza | Be'er-sjawa | 15% | - | 85% | |
Gaza | 75% | 4% | 21% |
Politiek
In het mandaatgebied hadden Palestijnse Arabieren en Joden een aparte politiek.
Palestijnse Arabieren
Voor de Palestijnse Arabieren was de grootmoefti van Palestina een belangrijke politieke en religieuze leider. Amien al-Hoesseini was tot het uitbreken van de opstand grootmoefti was en leider van de Islamitische Operraad. Deze Opperraad werd erkend door het Britse mandaatbestuur en ging over islamitische goede doelen, rechtbanken en scholen. Het contact tussen de Palestijnse Arabieren en het Britse bestuur verliep vooral via de Islamitische Opperraad en andere Arabisch-Palestijnse intellectuelen.
Binnen de Arabisch-Palestijnse politiek hadden twee families veel macht: de familie Hoesseini en de familie Nasjaasjiebi. De familie Hoesseini was tegen het Britse bestuur en wilde niet ermee samenwerken. De familie Nasjaasjibi wilde liever ook onafhankelijkheid, maar werkte wel samen met het bestuur van het mandaatgebied. De families waren rivalen van elkaar. In de Arabisch-Palestijnse krant maakten Arabisch-Palestijnse nationalisten vaak hun standpunten bekend. De krant was op 15 januari 1911 opgericht door dichter en journalist Issa El-Issa. In de krant was ook te lezen over de rivaliteit tussen de beide families. Deze families waren wel bekend, maar hadden weinig binding met het 'gewone volk'. Hierdoor was het vaak lastig voor de leiders om opstanden te organiseren.
In 1932 begon Izzat Darwaza één politieke partij voor Palestijnse Arabieren. Volgens Darwaza was de ruzie tussen de twee families een probleem, omdat de verschillende groepen niet met elkaar samenwerkten. Daarom richtte hij de Onafhankelijkheidspartij (Arabisch: حزب الاستقلال; Hizb al-Istiqlal) op. De politieke partij wilde, zoals de naam aangeeft, een einde aan het Britse bestuur en onafhankelijkheid voor Palestijnse Arabieren. Volgens de Onafhankelijkheidspartij was het Verenigd Koninkrijk de oorzaak van alle ellende voor Palestijnse Arabieren. De Onafhankelijkheidspartij wilde dat er één Arabische staat zou komen voor alle Arabieren (dus ook buiten Palestina). Daarnaast had de partij een goede band met het Hasjemitische koningshuis van Transjordanië en Irak. De Onafhankelijkheidspartij speelde een belangrijke rol in het verenigen van Arabisch-Palestijnse arbeiders bij het uitroepen van een een boycot van zionistisch-Joodse en Britse goederen. De partij was in 1935 van de partijen die eiste dat er een einde moest komen aan de verkoop van land. Ook was de Onafhankelijkheidspartij voorstander van een Palestijns parlement. Toen dat er niet kwam, richtte de partij met andere Arabisch-Palestijnse groepen het Arabisch Hoger Comité op. Dit werd het eigen politieke bestuur van de Palestijnse Arabieren. De Onafhankelijkheidspartij speelde een belangrijke rol in het organiseren van de Arabisch-Palestijnse opstand van 1936.
Palestijnse Joden
De Palestijnse Joden hadden hun eigen organisaties in Palestina. In het begin hadden de Joodse nederzettingen (kibboetsiem) elk hun eigen bestuur. De Palestijnse Joden hadden, anders dan de Palestijnse Arabieren, wel een parlement. Dit parlement, de Vergadering van Afgevaardigden (Hebreeuws: אספת הנבחרים; Asefat HaNivharim) werd in 1920 opgericht. Elke vier jaar konden Palestijnse Joden hun vertegenwoordigers kiezen. De parlementsleden kozen weer een bestuur, die de 'Joodse Nationale Raad' heette. Deze raad regelde het onderwijs, de sociale zekerheid en defensie voor Palestijnse Joden. In het Joodse parlement was eerst de Verenigde Arbeiderspartij (Hebreeuws: אַחְדוּת הַעֲבוֹדָה; Ahdut HaAvoda) en later de Arbeiderspartij van Israël (Hebreeuws: מִפְלֶגֶת פּוֹעֲלֵי אֶרֶץ יִשְׂרָאֵל; Mifleget Poalei Eretz Jisraël) de machtigste partij. Deze partijen waren beide zionistisch en socialistisch. De leider van deze partijen was in de tijd van het mandaatgebied David Ben-Gurion. Ben-Gurion was ook lang de leider van de vakbond Histadroet. Uit de Vergadering van Afgevaardigden is later de Knesset voortgekomen.
Daarnaast was er ook het 'Joods Agentschap'. Bij de oprichting van het mandaatgebied werd namelijk in het Volkenbondmandaat voor Palestina gezet dat er een 'Joods Agentschap' zou komen. Dit agentschap werd door het Britse bestuur erkend als de vertegenwoordiging van Joden in Palestina. Dit agentschap regelde de Joodse immigratie, de bouw van nederzettingen, onderwijs en gezondheidszorg voor Palestijnse Joden. In 1920 werd de Hagana opgericht, een organisatie die de Joodse nederzettingen moest verdedigen.
Bestuur
Aan het hoofd van het bestuur van het mandaatgebied stond de Hogecommissaris van het mandaatgebied Palestina. Deze persoon bestuurde Palestina namens de Britse regering. Hieronder volgt een overzicht van alle Hogecommisarissen.
|
|
Bestuurlijke indeling
Het mandaatgebied Palestina was opgedeeld in districten (een soort provincies) en onderdistricten (een soort grote gemeenten). Tussen 1922 en 1945 bestond het mandaatgebied uit vier districten en 18 onderdistricten. In 1945 werd dit veranderd. Tussen 1945 en 1948 bestond het mandaatgebied uit zes districten en 16 subdistricten.
|
|
Economie
Er zijn weinig tot geen cijfers die iets vertellen over de economie van het hele mandaatgebied. Dit komt omdat de economische vooruitgang van Palestijnse Arabieren en Palestijnse Joden apart werd gemeten. Hoe goed het gaat met een economie wordt bepaald door de hoeveelheid werk, handel, geld en inflatie.
De meeste industrie (fabrieken) stonden in Haifa. In die stad stond ook een olieraffinaderij. Naar Haifa liep namelijk een oliepijplijn vanuit Irak. In de stad Jaffa stond de Palestijnse Elektriciteitsmaatschappij. De maatschappij was opgericht door de Joodse Pinhas Rutenberg en leverde vooral energie aan de Joodse industrie in Haifa. In 1934 werd Palestine Airways opgericht, de eerste luchtvaartmaatschappij van Palestina.
Tussen 1922 en 1947 groeiden zowel de Arabisch-Palestijnse als de Joods-Palestijnse economie. De Joods-Palestijnse economie groeide elk jaar met ongeveer 13,2% en de Arabisch-Palestijnse economie met gemiddeld 6,5%. Palestijnse Joden gingen steeds meer geld verdienen. In het jaar 1936 verdienden zij 2,6 keer zoveel als de Palestijnse Arabieren. Arabieren in Palestina verdienden wel meer geld in dan Arabieren in andere landen. In cijfers van de Volkenbond (later de Verenigde Naties) over de economische ontwikkeling van landen, stonden de Palestijnse Joden op de veertiende plaats en de Palestijnse Arabieren op de 35ste plaats. Beide gemeenschappen deden het beter dan Egypte en Turkije in die tijd.
Onderwijs
Palestijnse Arabieren en Joden gingen naar aparte scholen. De scholen van Palestijnse Arabieren werden bestuurd door de Islamitische Operraad. In 1932 kon 22% van de Palestijnse Arabieren lezen en schrijven. De Joden hadden een apart schoolsysteem. Dit systeem werd in 1920 opgericht. In 1924 werd de Joodse Technionuniversiteit opgericht en in 1925 de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. In 1932 kon 86% van de Palestijnse Joden lezen en schrijven.
Zie ook
Bronvermelding
- Anglo-Amerikaans Ondervragingscomité (1945-1946), Institute for Palestine Studies (1991, red.). A Survey of Palestine: Prepared in December, 1945 and January, 1946 for the Information of the Anglo-American Committee of Inquiry. Libanon, Beiroet: Institute for Palestine Studies, 1, pp. 12–13 (ISBN: 9-780-8872-8211-9). [1]
- Attali, J.J.M. (2002). Les Juifs, le monde et l'argent : histoire économique du peuple juif (Livre de poche, no. 15580). Frankrijk, Parijs: Librairie Arthème Fayard, pp. 1663-1664 (ISBN: 9-782-2531-5580-5, OCLC: 741377134). [2]
- Barron, J.B. (1923). Palestine: Report and General Abstracts of the Census of 1922. Taken on the 23rd of October, 1922., Mandaatbestuur van Palestina. [3]
- Caplan, N. (1978). Palestine Jewry and the Arab Question, 1917–1925. Verenigd Koninkrijk, London & Verenigde Staten, New Jersey, Totowa: F. Cass, pp. 161–165 (ISBN 0-7146-3110-8). [4]
- Doumani, B.B. (1992). Rediscovering Ottoman Palestine: Writing Palestinians into History. Journal of Palestine Studies, 21(2), pp. 5–28. [5]
- Engel, D. (2013). Zionism. Verenigd Koninkrijk, Abingdon-on-Thames: Routledge, pp. 32–35 (ISBN: 9-781-3178-6548-3).
- Grondbezitswet van het Ottomaanse Rijk van 7 ramadan 1274 (1858). Vertaald door Ongley, F. (1892) & Miller, H.E. (red.). The Ottoman Land Code. Verenigd Koninkrijk, Londen: W. Clowes. [6]
- Eyal, G. (2006). The Disenchantment of the Orient - Expertise in Arab Affairs and the Israeli State. Verenigde Staten, Californië, Redwood City: Stanford University Press, (ISBN: 978-0-8047-5403-3).
- Heller, J. (1995). The Stern Gang: Ideology, Politics, and Terror, 1940-1949. Verenigd Koninkrijk, Abingdon-on-Thames: Psychology Press (ISBN: 978-0714641065). [7]
- Hoff, R.H. (1991). De ondergang van het Ottomaanse Rijk en de verdeling van het Midden-Oosten. IsGeschiedenis. [8]
- Huneidi, S. (2001). A Broken Trust: Sir Herbert Samuel, Zionism and the Palestinians. Londen, Verenigd Koninkrijk: I.B. Tauris - Bloomsbury Academic Publishing. (ISBN: 9-781-8606-4172-5).
- Huneidi, S. (1998). Was Balfour Policy Reversible? The Colonial Office and Palestine, 1921-23. Journal of Palestine Studies, 27(2), pp. 23–41. [9]
- Joods Telegrafisch Agentschap (1945). Palestine Airways Expects to Resume Service Shortly Throughout Middle East. JTA. [10]
- Khalaf, I. (1991). Politics in Palestine: Arab Factionalism and Social Disintegration, 1939-1948. Verenigde Staten, New York, Albany: State University of New York Press (ISBN: 9-780-7914-0708-0).
- Khalidi, R. (2006). The Iron Cage: The Story of the Palestinian Struggle for Statehood. Verenigde Staten, Massachusetts, Boston: Beacon Press (ISBN: 9-780-8070-0308-4). [11]
- Korkus, S. (2008). Het ontstaan van de staat Israël. Historisch Nieuwsblad, 1. [12]
- Mandaatbestuur van Palestina (7 juni 1945). The Palestine Gazette, 1945(1415), bijlage 2a. [13]
- Macgregor, J. (1850). Commercial statistics: A digest of the productive resources, commercial legislation, customs tariffs, of all nations. Verenigd Koninkrijk, Londen: Whittaker & Co, p. 12. [14]
- Mathew, W.M. (2013). The Balfour Declaration and the Palestine Mandate, 1917—1923: British Imperialist Imperatives. British Journal of Middle Eastern Studies, 40(3), pp. 231–250. [15]
- McLeod, W. (1858). The Geography of Palestine. Verenigd Koninkrijk, Londen: Longman, Brown, Green, Longmans & Roberts. [16]
- NTR/VPRO (2013). Al-Naqba: de Palestijnse catastrofe 1948. Andere Tijden. [17]
- Occupied Enemy Territory Administration (OETA)/Territoires ennemis occupés (TEO) (1 juli 1922). Official Gazette of the Government of Palestine, 1922(70). [18]
- Palestine Post (21 mei 1948), p. 3. [19]
- Pappé, I. (2007). The Ethnic Cleansing of Palestine. Verenigd Koninkrijk, Londen: Oneworld Publications Limited (ISBN: 9-781-7807-4056-0). [20]
- Perlinger, A. & Eubank, W.L. (2006). Middle Eastern Terrorism. Verenigde Staten, New York, New York: Infobase Publishing (ISBN: 9-780-7910-8309-3). [21]
- Rosenfeld, J.E. (2010). Terrorism, Identity, and Legitimacy: The Four Waves Theory and Political Violence. Verenigd Koninkrijk, Abingdon-on-Thames: Routledge, p. 161 (ISBN: 9-780-4155-7857-8). [22]
- Shams El-Din, O. (2007). A Military History of Modern Egypt from the Ottoman Conquest to the Ramadan War. Verenigde Staten, Kansas, Fort Leavenworth: United States Army Command and General Staff College, pp. 7–13, 22–29. [23]
- Shapira, A. (2014). Ben-Gurion - Father of Modern Israel. Verenigde Staten, Connecticut, New Haven: Yale University Press, pp. 80–89. [24]
- Shapira, A. (1992). Templer, W. (red.). Land and Power: The Zionist Resort to Force, 1881–1948. Verenigd Koninkrijk, Oxford: Oxford University Press. [25]
- Tute, P.C. (1927). The Ottoman Land Laws. Mandaatgebied Palestina, Jeruzalem: Greek Convent Press. [26]