Dieren
Dieren Animalia | |||
---|---|---|---|
Leefgebied | Wereldwijd | ||
Leefomgeving | divers | ||
Behoort tot de | Levende wezens | ||
|
Er zijn verschillende soorten dieren. Bijvoorbeeld gezelschapsdieren en wilde dieren. Al deze dieren hebben hun eigen kenmerken. Je kunt ook denken aan prooidieren of roofdieren. Een prooidier is vaak een herbivoor. Een herbivoor is een planteneter. Roofdieren zijn vaak carnivoren. Een carnivoor is een vleeseter. Op basis van allerlei kenmerken worden ze ingedeeld in een bepaalde groep.
Het dierenrijk (animalia) is in diverse afdelingen en groepen verdeeld, welke weer verder onderverdeeld zijn.
De wetenschap die zich met de studie van het dierenrijk bezighoudt heet zoölogie. Dieren hebben naast de namen in de landstalen ook een Latijnse ofwel wetenschappelijke naam. Voordeel hiervan is dat dieren hiermee een internationale naam hebben. De wetenschap van deze namen en indeling noem je taxonomie.
Indeling van de dieren
Ten eerste telt de symmetrie mee. Je hebt niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch en veelzijdig symmetrisch. Ook telt mee of ze een inwendig, uitwendig of helemaal geen skelet hebben.
Afdelingen en groepen van het dierenrijk
Wetenschappers hebben een indeling in 8 afdelingen gemaakt. Om meer over dieren te weten te komen, klik op de blauwe links.
1. Eencellige organismen (Prokaryoten)
deze dieren hebben maar 1 cel
Meercellige organismen (Eukaryoten)
zoals het beerdiertje
- Tussenrijk (Protista) - geen dier, plant of schimmel
- Plantenrijk (Plantae)
- Schimmels
- Dierenkrijk (Animalia)
2. Sponzen (Porifera)
Met de volgende klassen:
- 2.1. Kalkhoudende spons (Calcarea)
- 2.2. Glassponzen (Hexactinellida)
- 2.3. Gewone sponzen (Demospongiae)
- 2.4. Homosclerophorida (Homoscleromorpha)
3. Holtedieren of neteldieren (Cnidaria)
Deze zijn in 5 klassen verdeeld
- 3.1. Bloemdieren (Anthozoa), waaronder koralen en zeeanemonen
- 3.2. Kubuskwallen (Cubozoa)
- 3.3. Hydroïdpoliepen (Hydrozoa)
- 3.4. Kwallen, waaronder Schijfkwallen (Scyphozoa)
- 3.5. Staurozoa (Staurozoa)
4. Wormen (Vermes, verouderde naam)
omvatten:
- 4.1. Haakwormen (Acanthocephala)
- 4.2. ringwormen (Annelida)
- 4.2.1. regenwormen en
- 4.2.2. borstelwormen (Phyllodoce lineata)
- 4.2.3. Adenophorea
- 4.3. rondwormen (nematoden), waaronder
- 4.3.1.Aarsmade (Enterobius Vermicularis)
- 4.4. platwormen (platyhelminthes),
- 4.5. schoenveterwormen (nemertean),
- 4.6. pijlwormen (Chaetognatha),
- 4.7. Spuitwormen (Sipuncula)
- 4.8. Tandmondwormen (Gnathostomulida)
- 4.9. Peniswormen (Priapulida)
- 4.10 Snaarwormen (Nematomorpha)
- 4.11 Snoerwormen (Nemertea)
- 4.12 Fluweelwormen (Onychophora)
- 4.13 insectenlarven zoals larven en maden.
5. Weekdieren (Mollusca)
Deze zijn in 8 klassen verdeeld:
- 5.1. Schildvoetigen (Caudofoveata)
- 5.2. Wormmollusken (Solenogastres)
- 5.3. Keverslakken (Polyplacophora)
- 5.4. Mutsdragers (Monoplacophora)
- 5.5. Tweekleppigen (Bivalvia ), waaronder
- 5.5.1. Mosselen (Mytilus edulis)
- 5.5.2. Kokkels (Cerastoderma edule)
- 5.5.3. Oesters (Ostreidae)
- 5.5.4. Sint-jacobsschelpen (Pecten jacobaeus)
- 5.6. Tandschelpen (Scaphopoda)
- 5.7. Slakken (Gastropoda)
- 5.8. Inktvissen (Cephalopoda )
6. Stekelhuidigen (Echinus)
Deze zijn in 4 klassen verdeeld:
- 6.1. zee-egels (Echinoidea)
- 6.2. zeesterren (Asteroidea)
- 6.3. Slangsterren (Ophiuroidea)
- 6.4. zeekomkommers (Holothuroidea)
7.Geleedpotigen (Arthropoda)
Deze zijn in 4 klassen verdeeld:
- 7.1. Gifkaakdragers (Chelicereta) met de orden:
- 7.1.1. Zeespinnen (Pycnogonida)
- 7.1.2. Degenkrabben (Xiphosura)
- 7.1.3 Spinachtigen (Arachnida), waaronder spinnen, roofmijten, schorpioenen, hooiwagens, Rolspinnen (solifugae) en teken
- 7.2. Kreeftachtigen (Crustacea)
- 7.3. Insecten (Insecta)
- 7.4. Duizendpoten (Myriapoda)
8. Gewervelden (Vertebrata)
Deze zijn in 7 klassen verdeeld:
- Vissen (pisces), onderverdeeld in:
- a. Zoetwatervissen
- b. Zoutwatervissen
- 8.1. kaakloze vissen (Agnatha), zoals de
- 8.1.1. prikken, waaronder de
- Zeeprik of lamprei
- Europese beekprik (Lampetra planeri), deze worden maar 20 cm
- Europese rivierprik (Lampetra fluviatilis)
- 8.1.2. slijmalen
- 8.1.1. prikken, waaronder de
- 8.2. kraakbeenachtige vissen (Chondrichthyes)
- 8.2.1. haaien, roggen, vleten en zaagvissen (Elasmobranchii)
- 8.2.2. chimaera's of rattenvis (Holocephali)
- 8.3. beenvissen (Osteichthyes) - 96 % van alle vissen
- 8.3.1. straalvinvissen (Actinopterygii) en de
- 8.3.2. kwabbenvinvissen (Sarcopterygii).
- 8.1. kaakloze vissen (Agnatha), zoals de
- 8.4. Amfibieën (amphibia)
- 8.5. Reptielen (reptilia), waaronder: slangen, hagedissen, schildpadden en krokodillen.
- 8.6. Vogels (aves)
- 8.7. Zoogdieren (mammalia), waaronder de mens. -> zie ook Lijst van zoogdieren
Uitgestorven dieren
Binnen de bovenstaande groepen zijn er de nodige soorten reeds uitgestorven. Als ze genoemd worden, is dit ook aangegeven met het symbool (†). Bekende uitgestorven soorten zijn de:
Kenmerken van dieren
Dieren hebben verschillende soorten kenmerken. Denk daarbij aan bijvoorbeeld schubben of juist een vacht. Al deze kenmerken hebben vaak een functie. Hieronder wordt per onderdeel duidelijk hoe het zit. Er zijn bijvoorbeeld ook dierentuinen waar je dieren kunt zien zoals: Artis, Burgers zoo, Amersfoort zoo, Ouwehands dierenpark en Wild life Emmen.
Zintuig zien
Om als prooidier goed te kunnen vluchten voor roofdieren heb je een goed zicht nodig. Daarbij is het gezichtsveld (dat wat je goed kan waarnemen) belangrijk. De ogen van een prooidier bevinden zich vaak aan de zijkant van de kop, zo lijkt het wel of het dier ogen heeft in zijn achterhoofd. Dit heeft alles te maken met het goed kunnen waarnemen van gevaar dat nadert. Zodra ze het gevaar zien, vluchten ze. Het zichtveld van roofdieren hoeft niet zo groot te zijn, ze hoeven immers niet vaak te vluchten. Wat wel belangrijk is, is dat die dieren diepte moeten kunnen zien. De roofdieren moeten kunnen inschatten hoever de prooi van hen vandaan is. Daarom staan de ogen van een roofdier vaak meer naar voren. Het dier krijgt hierdoor betere informatie over de afstand.
Zintuig horen
Zowel prooi- als roofdieren hebben een scherp gehoor. Sommige dieren hebben een grotere oorschelp. De vergrote oorschelp zorgt dan voor betere ontvangst van geluiden: hoe groter de oorschelp hoe meer geluid er binnenkomt. Roofdieren gebruiken hun gehoor om hun prooi te lokaliseren. Vleermuizen doen dit met een echo.
Zintuig voelen
Dieren gebruik het zintuig voelen vooral om zich te kunnen voortbewegen. Ze voelen waar ze lopen, kruipen, vliegen of zwemmen. Een antenne is een voelspriet van een insect. De voelsprieten kunnen allerlei zintuigen bevatten; reuk, smaak, tast en gehoor. De krokodil heeft bijvoorbeeld een heel gevoelige huid. Het hele lichaam is bedekt met minuscule zintuigen waarmee de dieren onder meer hitte, kou, aanraking, waterstroming en chemische stoffen kunnen detecteren.
Zintuig smaak
Zowel prooidieren als roofdieren hebben smaakknoppen. Deze smaakknoppen oftewel smaakpapillen zijn niet zodanig ontwikkeld als bij de mens. De dieren kunnen enkel en alleen proeven of het eetbaar is. Hiermee beschermen de dieren zich tegen bijvoorbeeld giftige planten. Insecten, waaronder vlinders, kunnen proeven met hun poten. Een vlinder proeft zodra hij op een plant terecht komt wat voor plant het is. Dit heeft te maken met de chemische sensoren die zich in de poten bevinden.
Zintuig ruiken
Het zintuig reuk heeft alles te maken met proeven, tenminste bij de mens. Bij roofdieren wordt het reukvermogen gebruikt om de prooi te lokaliseren. Ook wordt het gebruikt om andere dieren op afstand te houden, om territorium af te bakenen. Dit doen ze door uitwerpselen en urine te verspreiden. Door prooidieren wordt het reukvermogen gebruikt om gevaar te signaleren. Ook kunnen prooidieren het gebruiken om elkaar te herkennen en hun omgeving.
Uiterlijke kleuren
Dieren hebben een vacht, huid, schubben of verenkleed die of felgekleurd zijn, of juist niet, maar als schutkleur. Ook kan er sprake zijn van patronen en figuren. Deze hebben vaak een afschrikkende werking.
Diersporen
Je hebt vast wel eens pootafdrukken van dieren gezien. We noemen dat diersporen. Je hebt dieren die op hun voeten lopen, tenen of toppen daarvan. Daarin is een onderscheid te maken. Er zijn zoolgangers: dit zijn dieren die op hun voeten lopen, net als de mens. Veel roofdieren zoals vossen, honden en leeuwen behoren tot de teengangers. Ze lopen letterlijk op hun tenen. Dan heb je nog de hoefgangers zoals reeën en paarden. Ze lopen eigenlijk op de nagels, deze zijn verhard en vergroot.
Gebit
Het gebit is aangepast op wat de dieren eten. Het moet voor de dieren makkelijk zijn om bijvoorbeeld een stuk vlees te verscheuren. Je hebt 3 soorten eters; carnivoren, herbivoren en omnivoren. Carnivoren zijn vleeseters en eten alleen vlees. Herbivoren zijn planten eters en omnivoren zijn alles eters. Een carnivoor heeft in zijn gebit knipkiezen, hoektanden en snijtanden. Zo kan het dier zijn vlees makkelijk verscheuren en op eten. Een herbivoor heeft snij/hoektanden en plooikiezen. Door de plooikiezen kan het dier makkelijker het plantaardig vezel (zit in gras) dat stug en taai is, fijn malen. Omnivoren hebben vaak een combinatie van het gebit van een carnivoor en een herbivoor, kijk maar naar jezelf.
Dierlijke cellen
Dierlijke cellen hebben geen bladgroenkorrels en geen celwand.
Ze hebben wel een celkern. Daarin ligt het belangrijke DNA opgeslagen. Dit DNA wordt tegenwoordig ook betrokken in de onderzoeken naar de dier- en plantensoorten. Want aan de hand van deze 'bouwhandleiding' kan men zien hoe de groei van elk dier en plant gestuurd wordt. Dus hiermee kan men ook zien wat de overeenkomsten en verschillen zijn bij de dieren onderling. Dat is de reden dat sinds de indeling van het planten- en dierenrijk door Carl Linnaeus er het nodige veranderd is en nog steeds verandert. Ook kan men met het gevonden DNA uit fossielen bepalen tot welke groep die dieren en planten behoord hebben.
Opdracht
Organismes | |||
---|---|---|---|
Dieren · Planten · Schimmels · Bacteriën |