Grondwetsherziening van 1848
De Grondwetsherziening van 1848, ook wel bekend als de Grondwet van 1848, was een belangrijke herziening van de Nederlandse Grondwet. De grondwetsherziening werd ontworpen door een staatscommissie onder leiding van de belangrijke liberaal Johan Rudolph Thorbecke. De staatscommissie bestond uit belangrijke adviseurs en werd aangesteld door koning Willem II.'
Achtergrond
Dit voorstel nooit, al ware het schavot ernaast geplaatst! — Koning Willem II nadat hij de wetsvoorstellen van de Negenmannen onder ogen krijgt
|
In het jaar 1939 schrijft Thorbecke, op dat moment hoogleraar diplomatie en moderne geschiedenis aan de Universiteit Leiden, het stuk Aanteekeningen op de Grondwet. In dit stuk beschrijft hij hoe een goede grondwet (naar zijn idee) er uit zou moeten zien. In 1844 wordt Thorbecke lid van de Tweede Kamer. Samen met acht andere parlementariërs (gezamenlijk werden ze de Negenmannen genoemd) schrijft hij dan een voorstel om de Nederlandse Grondwet te moderniseren. Hij hoopt zo een vernieuwing van de grondwet in gang te zetten. In het voorstel van de Negenmannen worden er veranderingen zoals de invoering van een ministeriële verantwoordelijkheid en directe verkiezingen bepleit. Met de term 'ministeriële verantwoordelijkheid' wordt bedoeld dat niet de koning zelf, maar zijn ministers verantwoordelijk zijn voor zijn besluiten; de koning zelf is nu onschendbaar. Hoewel dit misschien lijkt alsof de koning juist méér macht krijgt, is het belangrijk om te beseffen dat deze verandering ook zou betekenen dat alle wetten van de koning nu ook door ministers ondertekend moesten worden (zij zijn nu immers ook verantwoordelijk). Daarnaast moet er over deze wetten verantwoording aan het parlement afgelegd worden. In feite zou dit dus betekenen dat de koning niet meer boven de wet staat en zich aan de wet moet houden: nu kan de koning niet zomaar doen wat hij wil.
Hoewel deze voorstellen populair waren onder de hogere klasse (de bourgeoisie), was de gewone bevolking niet zo geïnteresseerd in een grondwetsherziening. Veel gewone mensen begrepen namelijk vrij weinig van wat er eigenlijk in het parlement gebeurde en hielden zich bezig met hun eigen problemen. De koning heeft dan ook besloten om niks met de voorstellen van de Negenmannen te doen en de Eerste Kamer (die volledig door de koning benoemd werd) wees de voorstellen dan ook af. Net zoals zijn vader, koning Willem I, was de koning erg conservatief en moest hij niets weten van het afstaan van de macht.
Revolutiejaar 1848
Het Revolutiejaar 1848 voltrok zich in 1848 en bestond uit een reeks van politieke revoluties in Europa. Veel van deze revoluties kwamen voort uit sociale onrust en deze onrust bestond voor een groot deel vanwege de hongersnoden in Europa; honderdduizenden Europeanen vertrekken naar Amerika.
Het doel van de revoluties was om een eind te maken aan de ouderwetse monarchieën, of in ieder geval overblijfselen daarvan, en in plaats daarvan moderne overheden te maken met een grondwet en een parlement. De revoluties waren liberaal van aard (hoewel ze naast door de bourgeoisie ook door arbeiders gesteund werden) en verspreidden zich naar aanleiding van onrust in Frankrijk over heel Europa. Kenmerkend aan deze revoluties was dat er gevraagd werd om (meer) democratie en persvrijheid. Daarnaast waren ze ook (met name in de verdeelde Duitse koninkrijken en vorstendommen) nationalistisch van karakter. Hoewel de revoluties in de eerste instantie succesvol leken te zijn – tussen 1848 en 1849 wordt de Nationale Vergadering van Frankfurt bijeengeroepen en een grondwet aangenomen – werden de opstanden al gauw neergeslagen. In Nederland komt het niet zover, maar in Amsterdam en Den Haag beginnen er in 1848 wel relletjes te ontstaan vanwege de slechte economische toestand.
Grondwetsherziening
Al voorafgaand aan het 'Revolutiejaar' kondigt koning Willem II in de troonrede van 1847 een grondwetsherziening aan, maar de 27 voorgestelde wijzigingen maken in feite eigenlijk weinig uit voor zijn positie. Willem II wil eigenlijk dan ook helemaal zijn macht niet verliezen, maar probeert op deze manier toch tijdelijk de liberalen in het parlement rustig te houden. De koning lijkt zo zijn populariteit te willen behouden, maar alles verandert als in 1848 de Tweede Franse Republiek wordt uitgeroepen. Daarnaast zijn de ontwikkelingen in de Duitse staten de koning ook niet onopgemerkt gebleven. Nu de dreiging van een revolutie nu steeds dichterbij komt, begint koning Willem II zich ook zorgen te maken over Nederland: hij is bang dat de opstanden en revoluties, zoals ze inmiddels de rest van Europa zijn uitgebroken, ook in Nederland zullen plaatsvinden. Deze angst neemt alleen maar toe als de eerdergenoemde relletjes in Amsterdam en Den Haag uitbreken; de koning verandert van gedachten; hij vertelde aan zijn ministers dat hij in één nacht van conservatief tot liberaal was geworden. Zijn conservatieve en regeringsgezinde ministers wilden hier niets van weten: toen de koning de gematigd liberale voorzitter van de Tweede Kamer, Willem Boreel van Hogelanden, de opdracht gaf om een grondwetsherziening op de agenda van de Tweede Kamer te zetten, stapten de ministers op; de regering kwam ten val.
Persoonlijke belangen
Nieuw onderzoek heeft uitgewezen dat de koning misschien ook wel andere redenen had om zo plotseling van koers te wijzigen. Biograaf Jeroen van Zanten schrijft dat de koning onder druk gezet zou worden door de Duitse Petrus Janssen. Deze man zou het bed gedeeld hebben met de koning en Janssen dreigde dit openbaar te maken als de koning hem geen geld zou geven. Hierbij moet bedacht worden dat biseksualiteit (specifiek homoseksualiteit, maar daar viel destijds biseksualiteit ook onder) destijds een misdaad was. De koning besloot hierop Janssen op te sluiten, maar dat nam niet weg dat het verhaal terecht kwam bij liberale advocaten en journalisten, waardoor Thorbecke er uiteindelijk ook achterkwam. Volgens Van Zanten zou Thorbecke de koning op deze manier onder druk gezet hebben.
Ontwerp
Om ervoor te zorgen dat de herziening van de grondwet niet in gevaar kwam, benoemde de koning graaf Schimmelpenninck tot formateur van diens eigen kabinet, het kabinet-Schimmelpenninck. Hiermee werd Schimmelpenninck de eerste 'voorzitter van de ministerraad' en werd zijn kabinet ook het eerste in de Nederlandse geschiedenis. Hoewel Schimmelpenninck (net zoals de koning) van een conservatief een gematigd liberaal werd, was hij het niet altijd eens met de veel vooruitstrevendere Thorbecke en diens gelijkgestemden (Thorbeckiaanse liberalen). Dit zou later nog gedoe opleveren.
Commissie-Thorbecke
De staatscommissie onder leiding van Thorbecke, kort ook wel de Grondwetscommissie, werd op 17 maart 1848 geïnstalleerd (bijeengeroepen en gevormd). Deze commissie had als opdracht een ontwerp voor de Grondwetsherziening aan de koning voor te dragen. Hierbij was het van belang dat er rekening gehouden werd met de wensen van de Tweede Kamer en in het ontwerp moest ook aandacht besteed worden aan de manier waarop ministeries georganiseerd moesten worden. De grondwetscommissie bestond uit de volgende leden:
- voorzitter
dr. Johan Rudolph Thorbecke
(Thorbeckiaans liberaal) - mr. Dirk Donker Curtius
(liberaal) - mr. dr.
Jacobus Mattheüs de Kempenaer
(liberaal) - mr. Lodewijk Caspar Luzac
(liberaal) - mr. Lambertus Dominicus Storm
(Thorbeckiaans liberaal)
De nieuwe grondwet werd uiteindelijk nagenoeg volledig het werk van Thorbecke. Thorbecke werd als liberaal sterk beïnvloed door de opvattingen van aan andere liberale denker:Verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu. Dit heeft ertoe geleid dat in de nieuwe grondwet de driemachtenleer van Montesquieu centraal kwam te staan: er moest een onafhankelijke uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht komen. Uiteindelijk was de commissie op 11 april 1848 klaar met haar werk.
De leden Donker Curtius, De Kempenaer en Luzac waren ook minister in het kabinet-Schimmelpenninck.
Kabinet-Schimmelpenninck
Hoewel er ook Thorbeckiaanse leden van de Grondwetscommissie in het kabinet zaten, waren er ook minister in het kabinet dieconservatief of gematigd liberaal waren. Niet alle ministers konden dus instemmen met de voorstellen van de commissie-Thorbecke; met name voorzitter van de ministerraad Schimmelpenninck, minister van Oorlog Nepveu en minister van Marine Rijk hadden bezwaren. Zij wilden dat de koning de Eerste Kamer zelf mocht benoemen en dat de koning meer macht had (een semi-constitutionele monarchie in plaats van een constitutionele monarchie). Uiteindelijk viel het kabinet-Schimmelpenninck omdat de conservatieve ministers in de minderheid waren en uiteindelijk opstapten. Hierop trad het liberale kabinet-De Kempenaer-Donker Curtius onder leiding van Jacobus Mattheüs de Kempenaer en Dirk Donker Curtius aan.
Behandeling
Na de raadpleging van de ministerraad was het originele wetsvoorstel van de commissie geamendeerd (formeel bewerkt): ministers mochten toch gecombineerd Tweede Kamerlid zijn (later is dit alsnog afgeschaft) en werd het censuskiesrecht zodanig beperkt dat afgestudeerden niet meer automatisch mochten stemmen.
Eerste lezing
Op 19 juni 1848 werden de wetsvoorstellen van de commissie aangeboden aan de Tweede Kamer. In de Tweede Kamer was er een conservatieve meerderheid, waardoor ook de aangepaste versies van de wetsvoorstellen niet zomaar door in meerderheid werden aangenomen. Zo wilde de Kamer niet dat de Eerste Kamer rechtstreeks gekozen zou worden, maar dat dit via getrapte verkiezingen gebeurde: de leden van de Provinciale Staten mochten wel direct gekozen worden en die zouden dan op hun beurt de leden van de Eerste Kamer kiezen (tot op de dag van vandaag bestaat dit systeem nog steeds). Na veel overleg werden de wetsvoorstellen met een meerderheid aangenomen.
Hoewel het al een klus was om de wetsvoorstellen door de Tweede Kamer heen te loodsen, zou het in de Eerste Kamer nóg lastiger worden: de Eerste Kamer zat vol met uiterst conservatieve edelen die hun macht niet zomaar wilden opgeven. Aangezien koning Willem II koste wat het kost de grondwetsherziening wilde invoeren, oefende hij veel druk op van de Eerste Kamer. Daarnaast maakte hij nog gebruik van zijn mogelijkheid (die na de herziening zou verdwijnen) om zelf leden van de Eerste Kamer te verwijderen en te installeren. Zo verving hij een aantal conservatieve edelen door gematigd liberale edelen. Toen er voor de eerste keer gestemd moest worden, gebeurde er wat de koning al vreesde: er was geen meerderheid. Na overleg met één conservatief Kamerlid kon de koning uiteindelijk alsnog de kleinst mogelijke meerderheid voor elkaar krijgen; de grondwetsherziening was in de 'eerste lezing' (eerste stemronde) door beide Kamers van de Staten-Generaal aangenomen.
Tweede lezing
In de tweede lezing moest het wetsvoorstel aangenomen worden door een dubbele Tweede Kamer (de zittende 58 leden werden door de koning aangevuld door 58 liberale leden) en de Eerste Kamer (waar de koning opnieuw conservatieve edelen met gematigd liberale edelen verving). Uiteindelijk wisten de wetsvoorstellen zo in beide Kamers bij elkaar (de Staten-Generaal) op een drievierdemeerderheid rekenen (minimaal 75% van alle leden moest het eens zijn met de voorstellen); de Grondwetsherziening van 1848 was een feit.
Veranderingen en gevolgen
De belangrijkste veranderingen die door de Grondwetsherziening een feit werden, staan hieronder vermeld.
Overheid
- Scheiding der machten: er moet een onafhankelijke uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht zijn.
- Scheiding van kerk en staat: de koning heeft geen invloed meer op besluiten van de kerk.
- De begroting wordt ieder jaar in plaats van tweejaarlijks vastgesteld.
- Invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid: niet de koning zelf, maar de ministers zijn verantwoordelijk voor zijn besluiten; de koning is onschendbaar.
- De koning heeft niet meer het opperbestuur over koloniën.
Grondrechten
- De vrijheid van onderwijs: er mag vrij onderwijs gegeven worden, maar de leraren moesten wel geschikt zijn en de overheid hield toezicht op onderwijzers. Daarnaast moest de overheid ervoor zorgen dat er genoeg scholen waren en werd er aan deze scholen subsidie gegeven. De scholen moesten 'algemeen' onderwijs geven: geen onderwijs op religieuze grondslag.
- De vrijheid van vereniging, vergadering en betoging: burgers zijn vrij om zich te verenigen in groepen.
- De vrijheid van meningsuiting: burgers zijn vrij om hun mening openbaar te maken.
- De vrijheid van drukpers: burgers zijn vrij om hun verslag openbaar te maken, uit te geven en te verspreiden.
Volksvertegenwoordiging
- De Eerste Kamer en Tweede Kamer mogen ontbonden worden om zo nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
- De vergaderingen van de Eerste Kamer, Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden zijn nu openbaar toegankelijk.
- De Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraad|gemeenteraden worden rechtstreeks gekozen.
- Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden zal het censuskiesrecht toegepast worden.
- De Eerste Kamer wordt door middel van getrapte verkiezingen gekozen: de provincies verkiezen de Kamer, de koning wijst geen leden meer aan.
- Alleen de rijkere, hogere klasse mag dienen in de Eerste Kamer.
- Na aanneming van een voorstel voor een Grondwetsherziening worden er Eerste en Tweede Kamerverkiezingen uitgeschreven en gehouden, waarna beide Kamers met tweederdemeerderheid een voorstel moeten aannemen (wordt deze niet bereikt, dan is het voorstel afgewezen).
- De volksvertegenwoordiging krijgt invloed op het koloniale beleid: jaarlijks moet er een koloniaal verslag aan het parlement uitgebracht worden
Eerste Kamer
- De Eerste Kamer wordt door middel van getrapte verkiezingen gekozen: de provincies verkiezen de Kamer, de koning wijst geen leden meer aan.
- Alleen de rijkere, hogere klasse mag dienen in de Eerste Kamer.
- De Eerste Kamer krijgt het recht op informatie, bestaande uit:
- het budgetrecht: de Kamer mag samen met de regering de hoogte van de uitgaven vaststellen en verantwoorden;
- het vragenrecht: Kamerleden mogen schriftelijk een vraag stellen aan de regering;
- het recht van enquête: de Kamer mag onderzoek doen;
- het recht van interpellatie: de Kamer mag een minister(en/of later ook een staatssecretaris naar het parlement roepen om vragen van de Kamer te beantwoorden.
- De Eerste Kamer krijgt het motierecht: Kamerleden mogen hun mening over een onderwerp bekendmaken en het onderwerp in kwestie ter discussie stellen in de Kamer.
Tweede Kamer
- De Tweede Kamer wordt door middel van censuskiesrecht en een districtenstelsel direct gekozen.
- De Tweede Kamer krijgt het recht op informatie, bestaande uit:
- het budgetrecht: de Kamer mag samen met de regering de hoogte van de uitgaven vaststellen en verantwoorden;
- het vragenrecht: Kamerleden mogen schriftelijk een vraag stellen aan de regering;
- het recht van enquête: de Kamer mag onderzoek doen;
- het recht van interpellatie: de Kamer mag een minister(en/of later ook een staatssecretaris naar het parlement roepen om vragen van de Kamer te beantwoorden.
- De Tweede Kamer krijgt het motierecht: Kamerleden mogen hun mening over een onderwerp bekendmaken en het onderwerp in kwestie ter discussie stellen in de Kamer.
- De Tweede Kamer krijgt het recht van initiatief: de Kamer mag, net zoals de regering, wetsvoorstellen indienen. Het voorstel wordt nu niet verdedigd door een minister of staatssecretaris, maar door een of meerdere Kamerleden.
- De Tweede Kamer krijgt het recht van amendement: de Kamer mag wetsvoorstellen aanpassen.