Dieren: verschil tussen versies
Regel 124: | Regel 124: | ||
===6. [[Stekelhuidigen]] ''(Echinus)''=== |
===6. [[Stekelhuidigen]] ''(Echinus)''=== |
||
Deze zijn in 4 klassen verdeeld: |
Deze zijn in 4 klassen verdeeld: |
||
− | *6.1. [[zee- |
+ | *6.1. [[zee-egel]]s ''(Echinoidea)'' |
− | *6.2. [[ |
+ | *6.2. [[zeester]]ren ''(Asteroidea)'' |
*6.3. [[broze sterren en mandsterren]] ''(Ophiuroidea)'' |
*6.3. [[broze sterren en mandsterren]] ''(Ophiuroidea)'' |
||
*6.4. [[zeekomkommer]]s ''(Holothuroidea)'' |
*6.4. [[zeekomkommer]]s ''(Holothuroidea)'' |
Versie van 12 jul 2023 22:04
Dieren Animalia | |||
---|---|---|---|
Leefgebied | Wereldwijd | ||
Leefomgeving | divers | ||
Behoort tot de | Levende wezens | ||
|
Er zijn verschillende soorten dieren. Bijvoorbeeld; gezelschapsdieren en wilde dieren. Al deze dieren hebben hun eigen kenmerken. Je kunt ook denken aan prooidieren of roofdieren. Een prooidier is vaak een herbivoor. Een herbivoor is een planteneter. Roofdieren zijn vaak carnivoren. Een carnivoor is een vleeseter. Op basis van allerlei kenmerken worden ze ingedeeld in een bepaalde groep.
Het dierenrijk (animalia) is in diverse afdelingen en groepen verdeeld, welke weer onderverdeeld zijn in stammen.
De wetenschap die zich met de studie van het dierenrijk bezighoudt heet zoölogie. Dieren hebben naast de namen in de landstalen ook een Latijnse naam. De wetenschap van deze namen en indeling noem je taxonomie.
Kenmerken van dieren
Dieren hebben verschillende soorten kenmerken. Denk daarbij aan bijvoorbeeld schubben of juist een vacht. Al deze kenmerken hebben vaak een functie. Hieronder wordt per onderdeel duidelijk hoe het zit. Er zijn bijvoorbeeld ook dierentuinen waar je dieren kunt zien zoals: Artis, Burgers zoo, Amersfoort zoo, Ouwehands dierenpark en Wild life Emmen.
Zintuig zien
Om als prooidier goed te kunnen vluchten voor roofdieren heb je een goed zicht nodig. Daarbij is het gezichtsveld (dat wat je goed kan waarnemen) belangrijk. De ogen van een prooidier bevinden zich vaak aan de zijkant van de kop, zo lijkt het wel of het dier ogen heeft in zijn achterhoofd. Dit heeft alles te maken met het goed kunnen waarnemen van gevaar dat aankomt. Zodra ze het gevaar zien, vluchten ze. Het zichtveld van roofdieren hoeft niet zo groot te zijn, ze hoeven immers niet vaak te vluchten. Wat wel belangrijk is, is dat de dieren diepte moeten kunnen zien. De roofdieren moeten kunnen inschatten hoever de prooi van hen vandaan is. Daarom staan de ogen van een roofdier vaak meer naar voren. Het dier krijgt hierdoor detail voor afstand.
Zintuig horen
Zowel prooi als roofdieren hebben allebei een scherpgehoor. Sommige dieren hebben een grotere oorschelp. De vergrote oorschelp zorgt dan voor beter ontvangst van geluiden, hoe groter de oorschelp hoe meer geluid er binnenkomt. Roofdieren gebruiken hun gehoor om hun prooi te lokaliseren. Vleermuizen doen dit met een echo.
Zintuig voelen
Dieren gebruik het zintuig voelen vooral om zich te kunnen voortbewegen. Ze voelen waar ze lopen, kruipen, vliegen of zwemmen. Een antenne is een voelspriet van een insect. De voelsprieten kunnen allerlei zintuigen bevatten; reuk, smaak, tast en gehoor. De krokodil heeft bijvoorbeeld een heel gevoelige huid. Het hele lichaam is bedekt met minuscule zintuigen waarmee de dieren onder mee hitte, kou, aanraking, waterstroming en chemische stoffen kunnen detecteren.
Zintuig smaak
Zowel bij prooi als bij roofdieren hebben ze beide smaakknoppen. Deze smaakknoppen oftewel smaakpapillen zijn niet zodanig ontwikkeld als bij de mens. De dieren kunnen enkel en alleen proeven of het eetbaar is. Hierdoor beschermen de dieren zich van bijv. giftige planten. Insecten, waaronder een vlinder, kan proeven met zijn poten. Zodra de vlinder op een plant terecht komt, proeft de vlinder door middel van zijn poten wat voor plant het is. Dit heeft te maken met de chemische sensoren die zich in de poten bevinden.
Zintuig ruiken
Het zintuig reuk heeft alles te maken met proeven, tenminste bij de mens. Bij roofdieren wordt het reukvermogen gebruikt om de prooi te lokaliseren. Ook wordt het gebruikt om andere dieren op afstand te houden, territorium afbakenen. Dit doen ze doen uitwerpselen en urine te verspreiden. Voor prooidieren wordt het reukvermogen gebruikt om gevaar te signaleren. Ook kunnen prooidieren het gebruik om elkaar te herkennen en hun omgeving.
Uiterlijke kleuren
Dieren hebben een vacht, huid, schubben of verenkleed die of felgekleurd zijn, of juist niet, maar als schutkleur. Ook kan er sprake zijn van patronen en figuren. Deze hebben vaak een afschrikkende werking.
Dierensporen
Je hebt dieren die op hun voeten lopen, tenen of toppen daarvan. Daarin is een onderscheid te maken. Je hebt namelijk zoolganger. Dit zijn dieren die op hun voeten lopen, net als de mens. Veel roofdieren zoals; vossen, honden en leeuwen behoren tot de teengangers. Ze lopen letterlijk op hun tenen. Dan heb je nog de hoefgangers zoals; reeën en paarden. Ze lopen eigenlijk op de nagels, deze zijn verhard en vergroot. Hieronder zie je een aantal pootafdrukken(prenten) van de teengangers, hoefgangers en zoolgangers.
Gebit
Het gebit is aangepast op wat de dieren eten. Het moet voor de dieren makkelijk zijn om bijvoorbeeld een stuk vlees te verscheuren. Je hebt 3 soorten eters; carnivoren, herbivoren en omnivoren. Carnivoren zijn vleeseters en eten alleen vlees. Herbivoren zijn planten eters en omnivoren zijn alles eters. Een carnivoor heeft in zijn gebit knipkiezen, hoektanden en snijtanden. Zo kan het dier zijn vlees makkelijk verscheuren en op eten. Een herbivoor heeft snij/hoektanden en plooikiezen. Door de plooikiezen kan het dier makkelijker het plantaardig vezel (zit in gras) dat stug en taai is, fijn malen. Omnivoren hebben vaak een combinatie van het gebit van een carnivoor en een herbivoor, kijk maar naar jezelf.
Afdelingen en groepen van het dierenrijk
Er zijn 8 afdelingen ontdekt. Om meer over dieren te weten te komen, klik op de blauwe links.
1. Eencellige organismen (Prokaryoten)
deze dieren hebben maar 1 cel
Meercellige organismen (Eukaryote)
zoals het beerdiertje
- Tussenrijk (Protista) - geen dier, plant of schimmel
- Plantenrijk (Plantae)
- Schimmels
- Dierenkrijk (Animalia)
2. Sponzen (Porifera)
Met de volgende klassen:
- 2.1. Kalkhoudende spons (Calcarea)
- 2.2. Hexactinellid sponzen (Hexactinellida)
- 2.3. Gewone sponzen (Demospongiae)
- 2.4. Homosclerophorida (Homoscleromorpha)
3. Holtedieren of neteldieren (Cnidaria)
Deze zijn in 5 klassen verdeeld
- 3.1. Bloemdieren (Anthozoa), waaronder koralen en zeeanemonen
- 3.2. Kubuskwallen (Cubozoa)
- 3.3. Hydroïdpoliepen (Hydrozoa)
- 3.4. Schijfkwallen (Scyphozoa), waaronder Kwallen
- 3.5. Staurozoa (Staurozoa)
4. Wormen (vermes, verouderd)
omvatten:
- 4.1. Haakwormen (Acanthocephala)
- 4.2. ringwormen (Annelida)
- 4.2.1. regenwormen en
- 4.2.2. borstelwormen (Phyllodoce lineata)
- 4.2.3. Adenophorea
- 4.3. rondwormen (nematoden), waaronder
- 4.3.1.Aarsmade (Enterobius Vermicularis)
- 4.4. platwormen (platyhelminthes),
- 4.5. schoenveterwormen (nemertean),
- 4.6. pijlwormen (Chaetognatha),
- 4.7. Spuitwormen (Sipuncula)
- 4.8. Tandmondwormen (Gnathostomulida)
- 4.9. Peniswormen (Priapulida)
- 4.10 Snaarwormen (Nematomorpha)
- 4.11 Snoerwormen (Nemertea)
- 4.12 Fluweelwormen (Onychophora)
- 4.13 insectenlarven zoals larven en maden.
5. Weekdieren (Mollusca)
Deze zijn in 8 klassen verdeeld:
- 5.1. Schildvoetigen (Caudofoveata)
- 5.2. Wormmollusken (Solenogastres)
- 5.3. Keverslakken (Polyplacophora)
- 5.4. Mutsdragers (Monoplacophora)
- 5.5. Tweekleppigen (Bivalvia ), waaronder
- 5.6. Tandschelpen (Scaphopoda)
- 5.7. Slakken (Gastropoda)
- 5.8. Inktvissen (Cephalopoda )
6. Stekelhuidigen (Echinus)
Deze zijn in 4 klassen verdeeld:
- 6.1. zee-egels (Echinoidea)
- 6.2. zeesterren (Asteroidea)
- 6.3. broze sterren en mandsterren (Ophiuroidea)
- 6.4. zeekomkommers (Holothuroidea)
7.Geleedpotigen (Arthropoda)
Deze zijn in 4 klassen verdeeld:
- 7.1. Chilecetera
- 7.1.1. Zeespinnen (Pycnogonida)
- 7.1.2. Degenkrabben (Xiphosura)
- 7.1.3 Spinachtigen (Arachnida) – mijten, schorpioenen, spinnen, hooiwagens, solifuges en teken
- 7.2. Kreeftachtigen (Crustacea)
- 7.3. Insecten (Insecta)
- 7.4. Duizendpoten (Myriapoda)
8. Gewervelden (Vertebrata)
Deze zijn in 7 klassen verdeeld:
- Vissen (pisces), onderverdeeld in:
- a. Zoetwatervissen
- b. Zoutwatervissen
- 8.1. kaakloze vissen (Agnatha), zoals de
- 8.1.1. prikken, waaronder de
- Zeeprik of lamprei
- Europese beekprik (Lampetra planeri), deze worden maar 20 cm
- Europese rivierprik (Lampetra fluviatilis)
- 8.1.2. slijmalen
- 8.1.1. prikken, waaronder de
- 8.2. kraakbeenachtige vissen (Chondrichthyes)
- 8.2.1. haaien, roggen, vleten en zaagvissen (Elasmobranchii)
- 8.2.2. chimaera's of rattenvis (Holocephali)
- 8.3. beenvissen (Osteichthyes) - 96 % van alle vissen
- 8.3.1. straalvinvissen (Actinopterygii) en de
- 8.3.2. kwabbenvinvissen (Sarcopterygii).
- 8.1. kaakloze vissen (Agnatha), zoals de
- 8.4. Amfibieën (amphibia)
- 8.5. Reptielen (reptilia), waaronder: slangen, hagedissen, schildpadden en krokodillen.
- 8.6. Vogels (aves)
- 8.7. Zoogdieren (mammalia), waaronder de mens. -> zie ook Lijst van zoogdieren
Uitgestorven dieren
Binnen de bovenstaande groepen zijn er de nodige soorten reeds uitgestorven. Als ze genoemd worden, is dit ook aangegeven met het symbool (†). Bekende uitgestorven soorten zijn de:
Indeling van de dieren
Ten eerste telt de symmetrie mee. Je hebt niet-symmetrisch,tweezijdig symmetrisch en veelzijdig symmetrisch. Ook telt mee of ze een inwendig, uitwendig of helemaal geen skelet hebben.
Dierlijke cellen
Dierlijke cellen hebben geen bladgroenkorrels en geen celwand. Ze hebben wel een celkern. Daarin ligt het belangrijke DNA opgeslagen. Dit DNA wordt tegenwoordig ook betrokken in de onderzoeken naar de dier- en plantensoorten. Want aan de hand van deze 'bouwhandleiding' kan men zien hoe de groei van elk dier en plant gestuurd wordt. Dus hiermee kan men ook zien wat de overeenkomsten en verschillen zijn bij de dieren onderling. Dat is de rede dat sinds de indeling van het planten- en dierenrijk door Carl Linnaeus er het nodige veranderd is en nog steeds verandert. Ook kan men met het gevonden DNA uit fossielen bepalen tot welke groep die dieren en planten behoort hebben.
Opdracht
Organismes | |||
---|---|---|---|
Dieren · Planten · Schimmels · Bacteriën |