Chinese geschiedenis: verschil tussen versies
(→Qing-dynastie: aanvulling) |
|||
Regel 202: | Regel 202: | ||
=== Qing-dynastie === |
=== Qing-dynastie === |
||
{{Zie hoofdartikel|Qing-dynastie}} |
{{Zie hoofdartikel|Qing-dynastie}} |
||
+ | [[Bestand:Qing Dynasty 1820.png|miniatuur|Qing-dynastie in 1820]] |
||
+ | De Qing-dynastie (1644-1912) was de laatste keizerlijke dynastie in China. Gesticht door de [[Manchus]] clan, was het de tweede veroveringsdynastie die over heel China regeerde, en ruwweg het grondgebied dat eerst door de Ming werd gecontroleerd verdubbelde. De Manchus waren voorheen bekend als ''Jurchens'', woonachtig in het noordoostelijke deel van het Ming-gebied buiten de Grote Muur. Ze kwamen naar voren als de grootste bedreiging voor de late Ming-dynastie nadat ''Nurhaci'' alle ''Jurchen''-stammen had verenigd en zijn zoon, [[Hong Taiji]], in 1636 de oprichting van de Qing-dynastie aankondigde. De Qing-dynastie zette het zogeheten Acht Banners-systeem op dat het basiskader werd voor de Qing militaire verovering. De militaire eenheden hadden elk een eigen banner of [[vaandel]]. De Chinese boerenrebellen leider [[Li Zicheng]] veroverde Peking in 1644 met de boerenopstand en de keizer van [[Chongzhen]], de laatste Ming-keizer, pleegde zelfmoord. De Manchus bonden een bondgenootschap met de Ming-generaal [[Wu Sangui]] om Peking te veroveren, dat de hoofdstad van de Qing-dynastie werd, en gingen toen over tot het onderwerpen van de Ming-restanten in het zuiden. De decennia van de verovering van Manchu veroorzaakten een enorm verlies aan levens en de economische schaal van China kromp drastisch. In totaal kostte de Qing-verovering van de Ming (1618-1683) maar liefst 25 miljoen levens. De vroege Manchu-keizers combineerden tradities van Centraal-Aziatische heerschappij met confucianistische normen van traditionele Chinese regering en werden beschouwd als een Chinese dynastie. |
||
+ | |||
+ | De Manchus dwongen een 'wachtrijbevel' af en dwongen Han-Chinese mannen om het Manchu- rijkapsel aan te nemen. Ambtenaren moesten ''Changshan'' -kleding in Manchu-stijl dragen (baniermannenkleding en ''Tangzhuang''), maar gewone Han-burgers mochten traditionele Han-kleding dragen. Bannermannen konden geen handel of handenarbeid verrichten; ze moesten een verzoekschrift indienen om uit de bannerstatus te worden verwijderd. Ze werden beschouwd als een vorm van [[adel]] en kregen jaarlijkse pensioenen, land en stukken stof. De [[Kangxi-keizer]] gaf opdracht tot de oprichting van het ''Kangxi-woordenboek'', het meest complete woordenboek van Chinese karakters dat ooit was samengesteld. |
||
+ | |||
+ | In de loop van de volgende halve eeuw werden alle gebieden die voorheen onder de Ming-dynastie vielen, ondergebracht onder de Qing. Veroveringen in Centraal-Azië in de achttiende eeuw breidden de territoriale controle uit. Tussen 1673 en 1681 onderdrukte de Kangxi-keizer de Opstand van de Drie Feudatoria (ook bekend als de ''opstand van Wu Sangui'', was een opstand in China die duurde van 1673 tot 1681). Het was een opstand van drie generaals in Zuid-China aan wie de erfelijke heerschappij van grote koninkrijken die door de vorige keizer waren verleend, was ontzegd. In 1683 voerden de Qing een aanval via de zee uit op Zuid- Taiwan, waarbij ze het rebellenkoninkrijk Tungning neerhaalden, dat werd gesticht door de Ming-loyalist Koxinga ([[Zheng Chenggong]]) in 1662 na de val van de zuidelijke Ming, en had gediend als basis voor aanhoudend Ming-verzet in Zuid-China. De Qing versloeg de [[Rusland|Russen]] bij [[Albazin]], wat resulteerde in het [[Verdrag van Nerchinsk]] (1689). |
||
+ | [[Bestand:Portrait of the Qianlong Emperor in Court Dress.jpg|miniatuur|Keizer Qianlong]] |
||
+ | Tegen het einde van de lange regeerperiode van de [[Keizer Qianlong|keizer Qianlong]] in 1796, was het Qing-rijk op zijn hoogtepunt. De Qing heerste over meer dan een derde van de wereldbevolking en had de grootste economie ter wereld. Wat oppervlakte betreft was het een van de grootste rijken ooit. |
||
+ | |||
+ | In de 19e eeuw was het in het rijk onrustig en werd daarbuiten bedreigd door westerse mogendheden. De nederlaag van het [[Britse Rijk]] in de [[Eerste Opiumoorlog]] (1840) leidde tot het [[Verdrag van Nanking]] (1842), op grond waarvan [[Hongkong|Hong Kong]] aan [[Groot-Brittannië]] werd afgestaan en de invoer van [[opium]] (geproduceerd door gebieden van het Britse rijk) werd toegestaan. Het opiumgebruik in China bleef groeien, wat een negatief effect had op de maatschappelijke stabiliteit. Daaropvolgende militaire nederlagen en ongelijke verdragen met andere westerse mogendheden gingen door, zelfs na de val van de Qing-dynastie. |
||
+ | |||
+ | De [[Taiping-opstand]] (1851-1864), een christelijke religieuze beweging onder leiding van de "Hemelse koning" Hong Xiuquan trok vanuit het zuiden het land in om het ''Taiping Heavenly dynastie'' te vestigen en controleerde meer dan tien jaar lang ongeveer een derde van China. De rechtbank gaf in wanhoop Han-Chinese functionarissen zoals ''Zeng Guofan'' de bevoegdheid om lokale legers op te richten. Na de eerste nederlagen verpletterde Zeng de rebellen in de [[Derde Slag bij Nanking]] in 1864. Dit was een van de grootste oorlogen in de 19e eeuw in termen van troepenbetrokkenheid; er was een enorm verlies aan mensenlevens, met een dodental van ongeveer 20 miljoen. Een reeks van burgerlijke ongeregeldheden volgde, waaronder de ''Punti-Hakka Clan oorlogen'', ''de Nian Rebellie, de Dungan Revolutie'' en ''de Panthay Rebellie''. Alle opstanden werden uiteindelijk neergeslagen, maar tegen enorme kosten en met miljoenen doden, waardoor het centrale keizerlijke gezag ernstig werd verzwakt. China heeft nooit een sterk centraal leger herbouwd en veel lokale functionarissen gebruikten hun militaire macht om effectief onafhankelijk in hun provincies te regeren. |
||
+ | |||
+ | Toch leek de dynastie te herstellen in de Tongzhi-restauratie (1860-1872), geleid door hervormers van de koninklijke familie in Manchu en Han-Chinese functionarissen zoals ''Zeng Guofan'' en zijn beschermelingen ''Li Hongzhang'' (een Chinese politicus, generaal en diplomaat van de late Qing-dynastie) en ''Zuo Zongtang''. Hun zelfversterkende beweging voerde effectieve hervormingen door, importeerde westerse fabrieken en communicatietechnologie, met de nadruk op het versterken van het leger. De hervorming werd echter ondermijnd door officiële rivaliteit, cynisme en ruzies binnen de keizerlijke familie. De nederlaag van Yuan Shikai 's gemoderniseerde "Beiyang vloot" in de [[Eerste Chinees-Japanse Oorlog]] (1894-1895) leidde tot de vorming van het Nieuwe Leger. De [[Keizer Guangxu]], geadviseerd door ''Kang Youwei'', lanceerde toen een uitgebreide hervormingsinspanning, de honderddaagse hervorming (1898). Keizerin-weduwe Cixi vreesde echter dat een abrupte verandering zou leiden tot bureaucratische oppositie en buitenlandse bemoeienis en onderdrukte deze snel. |
||
+ | |||
+ | In de zomer van 1900 verzette de [[Boxeropstand|Boxer-opstand]] zich tegen buitenlandse invloeden en vermoordde Chinese christenen en buitenlandse missionarissen. Toen de Boxers Peking binnenkwamen, beval de Qing-regering alle buitenlanders om te vertrekken, maar zij en veel Chinese christenen werden belegerd in de wijk met buitenlandse gezantschappen. Een [[Achtlandenalliantie]] stuurde de [[Seymour-expeditie]] van Japanse, Russische, Britse, Italiaanse, Duitse, Franse, Amerikaanse en Oostenrijkse troepen om het beleg te verlichten, maar ze werden gedwongen zich terug te trekken door Boxer- en Qing-troepen in de [[Slag bij Langfang]]. Na de aanval van de Alliantie op de Dagu Forten verklaarde de Qing-regering de Alliantie de oorlog en gaf de Boxers toestemming om zich bij de keizerlijke legers aan te sluiten. Na hevige gevechten bij [[Tientsin]], vormde de Alliantie de tweede, veel grotere Gaselee-expeditie en bereikte uiteindelijk Peking; de keizerin-weduwe geëvacueerd naar [[Xi'an]]. Het Boxer-protocol maakte een einde aan de oorlog en eiste een enorme schadevergoeding. |
||
+ | |||
+ | De Qing-regering stelde vervolgens "Nieuw beleid " in voor administratieve en juridische hervormingen, waaronder de afschaffing van het examensysteem. Maar jonge ambtenaren, militaire officieren en studenten debatteerden over hervorming, misschien een [[Constitutionele monarchie|constitutionele monarchie]], of de omverwerping van de dynastie en de oprichting van een [[republiek]]. Ze werden geïnspireerd door een opkomende publieke opinie gevormd door intellectuelen zoals [[Liang Qichao]] en de revolutionaire ideeën van [[Sun Yat-sen]]. Een gelokaliseerde militaire opstand, de [[Wuchang-opstand]], begon op 10 oktober 1911 in Wuchang (tegenwoordig onderdeel van [[Wuhan]]), en verspreidde zich al snel. De Republiek China werd uitgeroepen op 1 januari 1912, waarmee een einde kwam aan 2000 jaar dynastieke heerschappij. |
||
=== Republiek China (1912-1949) === |
=== Republiek China (1912-1949) === |
Versie van 26 mei 2022 16:29
Werk in uitvoering! Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt. Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren. De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel. Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken. |
Dit artikel is nog niet af. |
De vroegst bekende schriftelijke verslagen van de Chinese geschiedenis dateren al van 1250 voor Christus.
Inleiding
De schriftelijke verslagen van de Shang-dynastie (ca. 1600-1046 voor Christus), beschrijven het bewind van koning Wu Ding als de 21e koning van Shang. Daarvoor was er dus ook al een dynastie. Oude historische teksten zoals het Documentenboek (vroege hoofdstukken, 11e eeuw v. Chr.), de Bamboe Annalen (ca. 296 v. Chr.) en de Geschriften van de grote historici (ca. 91 v. Chr.) vermelden en beschrijven een Xia-dynastie (c. 2070-1600 voor Christus) vóór de Shang, maar er is geen geschrift bekend uit die periode, en Shang-geschriften wijzen niet op het bestaan van de Xia. De Shang regeerde in de Gele Rivier-vallei, die algemeen wordt beschouwd als de bakermat van de Chinese beschaving. Neolithische beschavingen zijn echter ontstaan in verschillende culturele centra langs zowel de Gele Rivier als de Yangtze-rivier. Deze beschavingen van de Gele Rivier en de Yangtze ontstonden duizende jaren vóór de Shang. Met duizenden jaren aan ononderbroken geschiedenis, is China één van de oudste beschavingen ter wereld en wordt het beschouwd als één van de bakermaten van de beschaving.
De Zhou-dynastie (1046-256 voor Christus) verving de Shang en er kwam het concept (idee) dat de heerser door god aangewezen was. De centrale Zhou-regering begon in de 8e eeuw voor Christus te verzwakken als gevolg van druk van binnenuit en buitenaf, en het land versplinterde uiteindelijk in kleinere staten tijdens de lente- en herfstperiode (was een periode in de Chinese geschiedenis van ongeveer 770 tot 476 v. Chr.). Deze staten en staatjes werden onafhankelijk en vochten met elkaar in de volgende oorlogvoerende staten periode. Veel van de traditionele Chinese cultuur, literatuur en filosofie ontwikkelde zich voor het eerst tijdens die moeilijke tijden.
In 221 v.Chr. veroverde Qin Shi Huang de verschillende oorlogvoerende staten en creëerde voor zichzelf de titel van Huangdi of " keizer " van de Qin, wat het begin markeerde van het keizerlijke China, de Qin-dynastie. De onderdrukkende regering viel echter kort na zijn dood en werd verdrongen door de langer bestaande Han-dynastie (206 v.Chr. - 220 n.Chr.). Opeenvolgende dynastieën ontwikkelden bureaucratische bestuursvormen die de keizer in staat stelden uitgestrekte gebieden rechtstreeks te controleren. In de 21 eeuwen van 206 voor Christus tot 1912 na Christus werden routinematige administratieve taken uitgevoerd door een speciale elite van hoge en geleerde-ambtenaren. Jonge mannen, goed thuis in kalligrafie, geschiedenis, literatuur en filosofie, werden zorgvuldig geselecteerd door middel van moeilijke overheidsexamens. De laatste dynastie van China was de Qing-dynastie (1644-1912), die in 1912 werd vervangen door de Republiek China (nu Taiwan) en vervolgens in 1949 op het vasteland door de Volksrepubliek China. De Republiek China trok zich in 1949 terug op het eiland Taiwan. Zowel de Volksrepubliek China (VRC) als de Republiek China (ROC) beweren momenteel de enige echte regering van China te zijn, wat resulteert in een voortdurend geharrewar, zelfs nadat de Verenigde Naties de VRC erkende als de regering die China vertegenwoordigt op alle VN-conferenties in 1971. Hong Kong en Macau droegen in 1997 en 1999 de soevereiniteit over van respectievelijk het Verenigd Koninkrijk en Portugal aan China en werden speciale administratieve regio's (SAR's) van de VRC.
De Chinese geschiedenis is afgewisseld tussen perioden van politieke eenheid en vrede, en perioden van oorlog en een mislukte staat - de meest recente was de Chinese burgeroorlog (1927-1949). China werd af en toe gedomineerd door steppevolken, van wie de meesten uiteindelijk werden opgenomen in de Han-Chinese cultuur en bevolking. Tussen tijdperken van meerdere koninkrijken en krijgsheren hebben Chinese dynastieën over delen van of heel China geregeerd; in sommige tijdperken strekte de controle zich uit tot Xinjiang, Tibet en Binnen-Mongolië, zoals nu. Traditionele cultuur en invloeden uit andere delen van Azië en de westerse wereld (mede door immigratie-golven, culturele aanpassing, uitbreiding en buitenlands contact), vormen de basis van de moderne cultuur van China.
Prehistorie
Paleolithicum
Wat nu China is, werd meer dan een miljoen jaar geleden bewoond door Homo erectus. Recent onderzoek toont aan dat de stenen werktuigen die op de vindplaats Xiaochangliang zijn gevonden gedateerd zijn op 1,36 miljoen jaar geleden. De archeologische vindplaats Xihoudu in de provincie Shanxi heeft bewijs van gebruik van vuur door Homo erectus dat 1,27 miljoen jaar geleden is gedateerd, en Homo erectus- fossielen in China omvatten de Yuanmou-man, de Lantian-man en de Pekingman. Versteende tanden van Homo sapiens daterend uit 125.000-80.000 voor Christus zijn ontdekt in Fuyan Cave in Dao County in Hunan.
Neolithicum
Het Neolithicum in China gaat terug tot ongeveer 10.000 voor Christus. Een van de kenmerkende eigenschappen van het Neolithicum is landbouw. De landbouw in China ontwikkelde zich geleidelijk, waarbij aanvankelijk een paar granen werden gedomesticeerd en tam gemaakte dieren geleidelijk werden uitgebreid in de daaropvolgende millennia. Het vroegste bewijs van door de mens verbouwde rijst, gevonden bij de Yangtze-rivier, is gedateerd op 8000 jaar geleden. Vroeg bewijs voor vroeg-Chinese gierstlandbouw is gedateerd op ongeveer 7000 voor Christus. Door de landbouw ontstond de Jiahu-cultuur (7000 tot 5800 v.Chr.). Bij Damaidi in Ningxia, zijn 3172 rotstekeningen daterend uit 6000-5000 voor Christus ontdekt, "met 8.453 individuele karakters zoals de zon, maan, sterren, goden en scènes van jagen of grazen". Deze pictogrammen staan bekend als vergelijkbaar met de vroegste tekens waarvan is bevestigd dat ze Chinees zijn geschreven. Vroeg-Chinees schrift bestond in Jiahu rond 7000 voor Christus. Met de landbouw kwam een grotere bevolking, de mogelijkheid om gewassen op te slaan en te herverdelen, en de mogelijkheid om gespecialiseerde ambachtslieden en bestuurders te ondersteunen. De culturen van het keramisch Neolithicum en laat-neolithicum in de centrale vallei van de Gele Rivier staan respectievelijk bekend als de Yangshao-cultuur (5000 v. Chr. tot 3000 v. Chr.) en de Longshan-cultuur (3000 v. Chr. tot 2000 v. Chr.). Tijdens de laatste periode kwamen er gedomesticeerde runderen en schapen uit West-Azië. Tarwe kwam ook, maar kon alleen nog in kleine hoeveelheden worden geoogst.
Bronstijd
Bronzen voorwerpen uit de bronstijd zijn gevonden op de Majiayao-vindplaats (tussen 3100 en 2700 voor Christus). De bronstijd is ook vertegenwoordigd in de lagere Xiajiadische cultuur (2200-1600 v.Chr.) in het noordoosten van China. Sanxingdui, gelegen in wat nu de provincie Sichuan is, zou mogelijk de plaats kunnen zijn van een grote oude stad, van een voorheen onbekende bronstijdcultuur (tussen 2000 en 1200 voor Christus). De archeologische vindplaats werd voor het eerst ontdekt in 1929 en vervolgens herontdekt in 1986. Chinese archeologen hebben vastgesteld dat de Sanxingdui-cultuur deel uitmaakt van het oude koninkrijk Shu, waarbij de voorwerpen die op de vindplaats werden gevonden in verband werden gebracht met de vroege legendarische koningen. IJzer- metallurgie begint aan het einde van de 6e eeuw te verschijnen in de Yangzi-vallei. Er is een bronzen tomahawk (bijl) met een blad van meteoor-ijzer, opgegraven in de buurt van de stad Gaocheng in Shijiazhuang (nu de provincie Hebei). Deze bijl is gedateerd in de 14e eeuw voor Christus. Een cultuur uit de ijzertijd van het Tibetaanse plateau is voorlopig in verband gebracht met de Zhang Zhung-cultuur die in vroege Tibetaanse geschriften wordt beschreven.
Oud China
Chinese historici waren in latere perioden gewend aan het idee dat de ene dynastie de andere opvolgde, maar de politieke situatie in het vroege China was veel ingewikkelder. Vandaar dat, zoals sommige Chinese geleerden suggereren, de Xia en de Shang kunnen verwijzen naar politieke groepen die gelijktijdig bestonden, net zoals de vroege Zhou tegelijkertijd met de Shang bestond.
Xia-dynastie (2070-1600 voor Christus)
De Xia-dynastie van China (van ca. 2070 tot ca. 1600 v.Chr.) is de vroegste van de Drie Dynastieën die worden beschreven in oude historische archieven zoals het Documentenboek (vroege hoofdstukken, 11e eeuw v. Chr.), de Bamboe Annalen (ca. 296 v. Chr.) en de Geschriften van de grote historici (ca. 91 v. Chr.). De dynastie wordt door westerse geleerden over het algemeen als mythisch (mondelinge vorm) beschouwd, maar in China wordt het meestal gekoppeld aan de vroege bronstijd vindplaats in Erlitou die in 1959 in Henan werd opgegraven. Om te bewijzen of de Xia-dynastie ooit heeft bestaan. In elk geval had de vindplaats van Erlitou een niveau van politieke organisatie dat niet onverenigbaar zou zijn met de legendes van Xia die in latere teksten zijn vastgelegd. Wat nog belangrijker is, is dat de Erlitou-vindplaats het vroegste bewijs heeft voor een elite groep die rituelen uitvoerde met behulp van gegoten bronzen vaten, wat zou later worden overgenomen door de Shang en Zhou.
Shang-dynastie (1600-1046 voor Christus)
Archeologisch bewijs, zoals orakelbeenderen (botjes waarmee voorouders werden geraadpleegd door een sjamaan) en bronzen beelden, en overgedragen teksten getuigen van het historische bestaan van de Shang-dynastie (ca. 1600-1046 v.Chr.). Bevindingen uit de eerdere Shang-periode zijn afkomstig van opgravingen in Erligang , in het huidige Zhengzhou. Bevindingen uit de latere Shang of Yin (殷) periode werden in overvloed gevonden in Anyang, in het hedendaagse Henan, de laatste van de negen hoofdsteden van de Shang (ca. 1300-1046 v.Chr.). De bevindingen in Anyang omvatten de vroegste schriftelijke vermelding van de Chinezen die tot nu toe zijn ontdekt: inscripties van waarzeggerij-verslagen in oud Chinees schrift op de botten of schelpen van dieren - de " orakelbeenderen", daterend van rond 1250 voor Christus.
Een reeks van eenendertig koningen regeerde over de Shang-dynastie. Tijdens hun regeerperiode, volgens de Geschriften van de grote historici, werd de hoofdstad zes keer verplaatst. De laatste (en belangrijkste) verhuizing was naar Yin rond 1300 voor Christus, wat leidde tot de gouden eeuw van de dynastie. De term Yin-dynastie is in de geschiedenis synoniem (hetzelfde) geweest met de Shang-dynastie, hoewel het de laatste tijd is gebruikt om specifiek te verwijzen naar de tweede helft van de Shang-dynastie.
Hoewel schriftelijke gegevens die in Anyang zijn gevonden het bestaan van de Shang-dynastie bevestigen, aarzelen westerse geleerden vaak om de Anyang-nederzetting aan de Shang-dynastie te koppelen. Archeologische vondsten in Sanxingdui doen er aan denken dat bijvoorbeeld een technologisch ontwikkelde beschaving die cultureel gezien anders is dan de Anyang. Het bewijs is niet doorslaggevend om te bewijzen hoe ver het Shang-rijk zich uitstrekte van Anyang. De leidende gedachtengang is dat Anyang, geregeerd door dezelfde Shang in de officiële geschiedenis, samenleefde met en handel dreef met tal van andere cultureel diverse nederzettingen in het gebied dat nu het eigenlijke China wordt genoemd.
Zhou-dynastie (1046-256 voor Christus)
De Zhou-dynastie of ijzertijd-China (1046 v.Chr. tot ongeveer 256 v.Chr.) is de langstdurende dynastie in de Chinese geschiedenis, hoewel haar macht gedurende de bijna acht eeuwen van haar bestaan langzaamaan afnam. Aan het einde van het 2e millennium voor Christus ontstond de Zhou-dynastie in de Wei-riviervallei van de moderne westelijke provincie Shaanxi, waar ze door de Shang tot westerse beschermers werden benoemd. Een verbond onder leiding van de heerser van de Zhou, koning Wu , versloeg de Shang in de Slag bij Muye. Ze namen het grootste deel van de centrale en lagere vallei van de Gele Rivier over en gaven hun verwanten en bondgenoten in soort onafhankelijke koninkrijken in de hele regio. Verschillende van deze staten werden uiteindelijk machtiger dan de Zhou-koningen.
De koningen van Zhou beriepen zich op het idee van het mandaat van de hemel (door God geroepen) om aan te geven dat hun heerschappij daarmee gerechtvaardigd was. Dit idee was van invloed op bijna elke volgende dynastie. Net als Shangdi regeerde de hemel (tian) over alle andere goden en besliste wie over China zou heersen. Men geloofde dat een heerser het mandaat van de hemel verloor toen er een groot aantal natuurrampen plaatsvonden. Maar wat eerder het geval was, is dat de soeverein (vorst) zijn bezorgdheid voor de mensen had verloren. Als reactie daarop zou het koninklijk huis worden omvergeworpen en zou een nieuw huis regeren, nadat het mandaat van de hemel was verleend.
De Zhou vestigden twee hoofdsteden Zongzhou (in de buurt van het moderne Xi'an ) en Chengzhou (Luoyang), waarbij ze regelmatig tussen heen en weer reisden. Het Zhou-verbond breidde zich geleidelijk uit naar het oosten in Shandong, in zuidoostelijke richting in de vallei van de Huai-rivier en in zuidelijke richting in de vallei van de Yangtze-rivier.
Lente- en herfstperiode (722-476 v.Chr.)
In 771 voor Christus werden de Zhou verslagen in de Slag om de berg Li door rebellenstaten en de Quanrong- barbaren. Een nieuwe heerser, koning Ping , vestigde zich in Luoyang en begon de tweede grote periode van de Zhou-dynastie: de oostelijke Zhou-periode, die is verdeeld in de Periode van lente en de herfst en de Periode van strijdende staten. De voormalige periode is vernoemd naar de beroemde lente- en herfstannalen (geschriften). Het verval van de centrale macht liet een leegte achter. Het Zhou-rijk bestond nu uit honderden kleine staten, waarvan sommige niet veel groter waren als een ommuurde stad en het omliggende land. Deze staten begonnen tegen elkaar te vechten en te strijden om de heerschappij. De machtigere staten hadden de neiging om de zwakkere te veroveren en op te eisen, dus het aantal staten nam in de loop van de tijd af. Tegen de 6e eeuw voor Christus waren de meeste kleine staten verdwenen door ingepikt te zijn door de grotere en waren er nog maar een paar grote en machtige vorstendommen over. Sommige zuidelijke staten, zoals Chu en Wu, claimden onafhankelijkheid van de Zhou, die oorlogen voerden tegen sommigen van hen (Wu en Yue). In deze periode ontstonden veel nieuwe steden en de samenleving verstedelijkte en werden in de loop der tijd steeds meer een handelsstad. Veel beroemde personen zoals Laozi, Confucius en Sun Tzu leefden tijdens deze chaotische periode.
Conflicten (oorlogen) deden zich in deze periode zowel tussen als binnen de staten voor. Oorlogvoering tussen staten dwong de overlevende staten om betere regeringen te ontwikkelen om meer soldaten en middelen te op de been te krijgen. Binnen staten was er constant gedoe tussen de elite (belangrijke) families. Bijvoorbeeld, de drie machtigste families in de Jin-staat - Zhao, Wei en Han - wierpen uiteindelijk de heersende familie omver en verdeelden de staat onder hun drieën.
De honderd scholen van denken van de klassieke Chinese filosofie begonnen te bloeien tijdens deze periode en de daaropvolgende Periode van strijdende staten. Dergelijke invloedrijke intellectuele (hoogopgeleide) stromingen als het confucianisme, het taoïsme, het legalisme en het mohisme werden opgericht, mede als reactie op de veranderende politieke wereld van dat moment. Het confucianisme en het taoïsme zouden een enorme invloed hebben op de Chinese cultuur.
Strijdende Staten periode (476-221 voor Christus)
Na verdere politieke strijden en machtsovernames bleven er tegen het einde van de 5e eeuw voor Christus zeven grote staten over, en de jaren waarin deze staten met elkaar vochten, staan bekend als de Periode van strijdende staten. Hoewel er tot 256 voor Christus er een Zhou-koning bleef, was hij grotendeels een schijnfiguur en had hij weinig echte macht.
In deze periode zijn er tal van ontwikkelingen op het gebied van cultuur en wiskunde. Voorbeelden zijn een belangrijke literaire prestatie, de Zuo zhuan op de lente- en herfstannalen, die de voorgaande lente- en herfstperiode beschrijft en samenvat, en de bundel van 21 bamboestengels uit de Tsinghua- collectie, die in deze periode werd uitgevonden, gedateerd op 305 v.Chr. Het is het vroegste voorbeeld van een tweecijferige decimale vermenigvuldigingstabel (een soort rekenhulp) in de wereld, wat aangeeft dat in deze periode al vergevorderde commerciële rekenkunde was ingevoerd.
Toen de aangrenzende gebieden van deze strijdende staten, waaronder de gebieden van het moderne Sichuan en Liaoning, werden ingenomen, werden ze bestuurd onder het nieuwe lokale administratieve systeem, een soort regering onder leiding van een commandant en prefectuur. Dit systeem was in gebruik sinds de lente- en herfstperiode, en delen zijn nog steeds te zien in het moderne systeem van Sheng en Xian (soort provinciale administratieve afdelingen).
De staat Qin werd dominant (overheersend) in de laatste eeuw van deze periode. Qin veroverde de staat Shu in de Chengdu-vlakte en verdreef uiteindelijk Chu van zijn huis in de vallei van de Han-rivier. Qin kopieerde de administratieve hervormingen van de andere staten om een krachtpatser te worden. De laatste uitbreiding in deze periode begon tijdens het bewind van Ying Zheng, de koning van de Qin-dynastie. Zijn eenwording van de andere zes machten stelde hem in staat zichzelf uit te roepen tot Eerste Keizer (Qin Shi Huang, hij die ook het terracotta leger liet maken).
Keizerlijk China
Omdat de eerste Qin-keizer zichzelf in 221 v.Chr. tot 'keizer' (huangdi) verklaarde, en de latere heersers deze term bleven gebruiken tot de laatste Qing-keizer aftrad in 1911, wordt deze periode meestal het keizerlijke China genoemd. Het is soms verdeeld in drie subperiodes: vroeg, midden en laat. Belangrijke gebeurtenissen in de vroege subperiode zijn de Qin-dynastie van China en vervolgens hun vervanging door de Han-dynastie, en de eerste splitsing gevolgd door de Jin-dynastie en het verlies van Noord-China. De Midden-subperiode werd gekenmerkt door de Sui-dynastie en hun aanvulling door de Tang-dynastie, de tweede splitsing en de Song-dynastie. De late subperiode omvatte de Yuan-dynastie, Ming-dynastie en Qing-dynastie.
Qin-dynastie (221-206 voor Christus)
Hoewel de verenigde heerschappij van de Eerste Qin-keizer slechts 12 jaar duurde, slaagde hij erin grote delen van wat de kern van het Han-Chinese thuisland vormt te geven en ze te verenigen onder een strak gecentraliseerde regering in Xianyang (dicht bij het moderne Xi'an). De doctrine van legalisme die de Qin leidde, benadrukte een strikte (stenge) naleving van een wettelijke code en de absolute macht van de keizer. Deze filosofie, hoewel effectief om het rijk op militaire wijze uit te breiden, bleek onwerkbaar om het in vredestijd te besturen. De Qin-keizer legde de politieke oppositie het zwijgen op, waaronder de gebeurtenis die bekend staat als het verbranden van boeken en het begraven van geleerden. Deze brute werkwijze was zo afschrikwekkend dat de latere Han-dynastie koos voor de meer gematigde vormen van politiek bestuur.
Belangrijke bijdragen van de Qin zijn onder meer het idee van een gecentraliseerde regering en de eenwording en ontwikkeling van de juridische code (soort wetten), de geschreven taal, het meten en valuta (geld) van China na de beproevingen van de lente en de herfst en de periodes van de Strijdende staten. Zelfs zoiets gewoons als de lengte van de assen voor karren - die moeten passen bij de sporen in de wegen - moesten allemaal hetzelfde worden gemaakt om een goed werkend handelssysteem in het hele rijk te verzekeren. Ook als onderdeel van zijn centralisatie verbond de Qin de noordelijke grensmuren van de staten die het versloeg, waardoor de eerste, hoewel ruwe, versie van de Chinese Muur werd gemaakt. De economie van het Qin-rijk was georganiseerd rond de graanbelasting die door de onderdanen werd betaald, evenals een soort belasting op de arbeid (gedwongen arbeid in opdracht van de staat). Dit wordt nu goed begrepen omdat er grote aantallen Qin-administratieve teksten zijn opgegraven.
Qins verovering en kolonisatie van de Yangzi-vallei speelde een belangrijke rol bij het onder controle brengen van dit gebied door Chinese rijken. De stammen van het noorden, door de Qin gezamenlijk de Wu Hu genoemd, waren gedurende het grootste deel van de dynastie vrij van Chinese heerschappij. Door verboden handel te drijven met boeren uit de Qin-dynastie, vielen de Xiongnu - stam die in de Ordosregio in het noordwesten van China woonden vaak bij hen binnen, wat de Qin ertoe aanzette wraak te nemen. Na een militaire campagne onder leiding van generaal Meng Tian, werd de regio veroverd in 215 voor Christus en de landbouw werd opgericht; de boeren waren echter ontevreden en kwamen later in opstand. De daaropvolgende Han-dynastie breidde zich ook uit naar de Ordosregio als gevolg van overbevolking, maar putte daarbij hun middelen uit. Dit gold inderdaad voor de grenzen van de dynastie in meerdere richtingen; het moderne Binnen-Mongolië, Xinjiang, Tibet, Mantsjoerije en regio's in het zuidoosten waren vreemd aan de Qin, en zelfs de gebieden waarover ze militaire controle hadden, waren cultureel verschillend.
Na de dood van Qin Shi Huang verslechterde de Qin-regering enorm en gaven zich uiteindelijk in 207 voor Christus over nadat de hoofdstad van Qin was ingenomen en geplunderd door rebellen, wat uiteindelijk zou leiden tot de oprichting van de Han-dynastie. Ondanks de korte duur van de Qin-dynastie, was het enorm invloedrijk op China en de structuur van toekomstige Chinese dynastieën.
Han-dynastie (206 voor Christus - 220 na Christus)
De Han-dynastie werd gesticht door Liu Bang, die als overwinnaar naar voren kwam in de Chu-Han-strijd die volgde op de val van de Qin-dynastie. Het werd een gouden eeuw in de Chinese geschiedenis, de lange periode van stabiliteit en welvaart van de Han-dynastie zorgde voor vaste stichting van China als een verenigde staat onder een centrale keizerlijke bureaucratie, die het grootste deel van de volgende tweeduizend jaar met tussenpozen zou duren. Tijdens de Han-dynastie werd het grondgebied van China uitgebreid tot het grootste deel van het eigenlijke China en tot gebieden in het uiterste westen. Het confucianisme werd officieel verheven tot orthodoxe status (vergelijkbaar met een godsdienstleer) en zou de daaropvolgende Chinese beschaving vormgeven. Kunst, cultuur en wetenschap bereikten ongekende hoogten. Met de diepgaande en blijvende gevolgen van deze periode van de Chinese geschiedenis, was de dynastienaam "Han" aangenomen als de naam van het Chinese volk, nu de dominante (overheersende) etnische groep in het moderne China (de Han-Chinezen), en werd het algemeen gebruikt om te verwijzen naar de Chinese taal en geschreven karakters.
Na het aanvankelijke laissez-faire-beleid (vrijheid van productie en (handels)verkeer) van keizers Wen en Jing, besloot de ambitieuze keizer Wu om de lijntjes strakker aan te trekken en bracht het rijk op zijn hoogtepunt. Om zijn macht vast te leggen, breidde hij patronage uit tot het confucianisme, dat de nadruk legt op stabiliteit en orde in een goed gestructureerde samenleving. Zijn regering resulteerde in een enorme uitbreiding van de geopolitieke (wereldlijke) invloed voor de Chinese beschaving, en de ontwikkeling van een sterke gecentraliseerde staat via overheidsbeleid, economische reorganisatie en bevordering van een gemengde legalistisch - confucianistische leerstelling. De staatsvorm werd min of meer een autocratie. Staats Universiteiten werden opgericht om de studie te ondersteunen. Op aandringen van zijn legalistische adviseurs versterkte hij echter ook de fiscale (belastingen) structuur van de dynastie met overheidsmonopolies. Keizer Wu wordt beschouwd als een van de grootste keizers in de Chinese geschiedenis vanwege zijn sterke leiderschap en effectief bestuur, waardoor de Han-dynastie een van de machtigste naties ter wereld werd.
Keizer Wu organiseerde grote militaire campagnes om het nomadische Xiongnu-rijk te verzwakken, waardoor hun invloed ten noorden van de Grote Muur werd beperkt. Samen met de diplomatieke inspanningen onder leiding van Zhang Qian, breidde de invloedssfeer van het Han-rijk zich uit tot de staten in het Tarim-bekken, opende de zijderoute die China met het westen verbond, wat de wederzijdse handel en culturele uitwisseling stimuleerde. In het zuiden werden verschillende kleine koninkrijken ver buiten de Yangtze-riviervallei formeel opgenomen in het rijk.
Keizer Wu stuurde ook een reeks militaire campagnes tegen de Baiyue - stammen. De Han nam de Minyue in en later Nanyue en Dian. Volksverhuizingen en militaire expedities leidden tot de culturele vermenging van het zuiden. Het bracht de Han ook in contact met koninkrijken in Zuidoost-Azië en begon daar diplomatieke contacten en handel.
Na keizer Wu verviel het rijk in een geleidelijke achteruitgang en verval. Economisch stond de staatskas onder druk door te grote militaire campagnes en projecten, terwijl landaankopen door elitefamilies geleidelijk de belastingkas leegmaakten. Verschillende clans (groepen of families) oefenden toenemende controle uit over opeenvolgende slecht functionerende keizers en uiteindelijk werd de dynastie kort onderbroken door de tegenkeizer Wang Mang.
Xin-dynastie
In 9 na Christus beweerde tegenkeizer Wang Mang dat het mandaat van de hemel het einde van de Han-dynastie en de opkomst van zijn eigen dynastie opriep, en hij stichtte de kortdurende Xin-dynastie. Wang Mang startte een uitgebreid programma van land- en andere economische hervormingen, waaronder het verbieden van slavernij en landnationalisatie en herverdeling. Deze programma's werden echter nooit ondersteund door de grondbezitters, omdat de maatregelen in hun ogen de boeren bevoordeelden. De instabiliteit van de macht zorgde voor chaos, opstanden en verlies van gebieden. Dit werd verergerd door massale overstromingen van de Gele Rivier; slibophoping zorgde ervoor dat het zich in twee kanalen splitste en grote aantallen boeren verdreven. Wang Mang werd uiteindelijk vermoord in Weiyang Palace door een woedende boerenmenigte in 23 na Chr.
Oostelijke Han
Keizer Guangwu herstelde de Han-dynastie met de steun van grondbezit- en koopmansfamilies in Luoyang, ten oosten van de voormalige hoofdstad Xi'an. Dit nieuwe tijdperk wordt dus de Oostelijke Han-dynastie genoemd. Met de bekwame regeringen van keizers Ming en Zhang werd de vroegere glorie van de dynastie teruggewonnen, met schitterende militaire en culturele prestaties. Het Xiongnu-rijk werd definitief verslagen. De diplomaat en generaal Ban Chao breidden de veroveringen over de Pamirs verder uit naar de kusten van de Kaspische Zee, en heropenden zo de Zijderoute, en het brengen van handel, buitenlandse culturen, samen met de komst van het boeddhisme. Met uitgebreide verbindingen met het westen, werd de eerste van verschillende Romeinse ambassades naar China opgenomen in Chinese bronnen, afkomstig van de zeeroute in 166 na Christus, en een tweede in 284 na Christus.
De Oostelijke Han-dynastie was een van de meest vruchtbare tijdperken van wetenschap en technologie in het oude China, met name de historische uitvinding van het maken van papier door Cai Lun, en de talrijke wetenschappelijke en wiskundige bijdragen van de beroemde geleerde Zhang Heng.
Drie Koninkrijken (220-280 na Chr.)
Tegen de 2e eeuw nam het rijk af te midden van landaankopen, invasies en ruzies tussen gemalin-clans en eunuchen. De Gele Tulbandopstand (boerenopstand) brak uit in 184 na Christus en luidde een tijdperk van krijgsheren in. In de daaropvolgende onrusten probeerden drie staten de overhand te krijgen in de periode van de Drie Koninkrijken. Dit is ook te lezen in de sterk geromantiseerde werken zoals de Romantiek van de Drie Koninkrijken.
Nadat Cao Cao het noorden had herenigd in 208, riep zijn zoon in 220 de Koninkrijk Wei uit. Al snel riepen Wei's rivalen Shu en Wu hun onafhankelijkheid uit (Koninkrijk Shu en Koninkrijk Wu), waardoor China de periode van de Drie Koninkrijken inging. Deze periode werd gekenmerkt door een geleidelijke decentralisatie van de staat die bestond tijdens de Qin- en Han-dynastieën, en een toename van de macht van grote families (clans).
In 266 wierp de Jin-dynastie (265-420) de Wei omver en verenigde het land later in 280, maar deze unie was maar van korte duur.
Jin-dynastie (266-420 na Chr.)
De Jin-dynastie werd ernstig verzwakt door binnenlandse gevechten tussen keizerlijke prinsen en verloor de controle over Noord-China nadat niet-Han-Chinese kolonisten in opstand kwamen en Luoyang en Chang'an veroverden. In 317 werd een Jin-prins in het hedendaagse Nanjing keizer en zette de Jin-dynastie voort, nu bekend als de Oost-Jin, die Zuid-China nog een eeuw lang in bezit had. Voorafgaand aan deze beweging verwijzen historici naar de Jin-dynastie als de Westerse Jin.
Noord-China viel uiteen in een reeks onafhankelijke koninkrijken, waarvan de meeste werden gesticht door de heersers Xiongnu, Xianbei, Jie, Di en Qiang. Deze niet-Han-volkeren waren voorouders van de Turken, Mongolen en Tibetanen. Velen waren tot op zekere hoogte 'Chinees-achtig' geworden, lang voordat ze aan de macht kwamen. Sommigen van hen, met name de Qiang en de Xiongnu, mochten sinds de late Han-tijd al in de grensregio's binnen de Grote Muur wonen. Tijdens de periode van de Zestien Koninkrijken, zorgde oorlogvoering voor verwoestingen in het noorden en leidde tot grootschalige Han-Chinese verhuizingen naar het zuiden naar het stroomgebied en de delta van de Yangtze-rivier.
Noordelijke en Zuidelijke dynastieën (420-589 na Christus)
In het begin van de 5e eeuw ging China een periode in die bekend staat als de periode van de noordelijke en zuidelijke dynastieën, waarin naast elkaar bestaande regimes de noordelijke en zuidelijke helften van het land regeerden. In het zuiden maakte de oostelijke Jin plaats voor de Liu Song, de zuidelijke Qi, Liang en uiteindelijk Chen. Elk van deze zuidelijke dynastieën werd geleid door Han-Chinese heersende families en gebruikten Jiankang (tegenwoordig Nanjing) als hoofdstad. Ze sloegen aanvallen uit het noorden af en behielden veel onderdelen van de Chinese beschaving, terwijl noordelijke barbaarse regimes oorlogen begonnen te voeren.
In het noorden werd het laatste van de zestien koninkrijken in 439 uitgeroeid door de noordelijke Wei, een koninkrijk gesticht door de Xianbei, een nomadisch volk dat Noord-China verenigde. De Noordelijke Wei splitste zich uiteindelijk in de Oostelijke en Westelijke Wei, die toen de Noordelijke Qi en Noordelijke Zhou werden. Deze regimes werden overheerst door Xianbei of Han-Chinezen die in Xianbei-families waren getrouwd. Tijdens deze periode namen de meeste Xianbei-mensen Han-achternamen aan, wat uiteindelijk leidde tot volledige samensmelting in de Han.
Ondanks de verdeling van het land, verspreidde het boeddhisme zich over het hele land. In Zuid-China voerden het koninklijk hof en edelen vaak felle discussies over de vraag of het boeddhisme moest worden toegestaan. Tegen het einde van het tijdperk waren boeddhisten en taoïsten veel toleranter (vriendelijker, begripvoller) ten opzichte van elkaar geworden.
Sui-dynastie (581-618 na Chr.)
De kortdurende Sui-dynastie was toch een belangrijke periode in de Chinese geschiedenis. Gesticht door keizer Wen in 581 in opvolging van de noordelijke Zhou , veroverden de Sui de zuidelijke Chen in 589 om China weer te herenigen, waarmee een einde kwam aan drie eeuwen van politieke verdeeldheid. De Sui waren de pioniers van veel nieuwe instellingen, waaronder het regeringssysteem van Drie departementen en zes ministeries, ze hielden keizerlijke examens voor het selecteren van ambtenaren onder gewone mensen, terwijl ze de systemen van het zogeheten fubing-systeem (reserve militairen) van de legerdienstplicht en het landvereffeningssysteem verbeterden (was een systeem van landeigendom en -verdeling in China). Dit beleid, dat door latere dynastieën werd aangenomen, zorgde voor een enorme bevolkingsgroei en zorgde voor een enorme rijkdom voor de staat. Gebruik van gelijke munten werden gedwongen ingevoerd door het verenigde rijk. Het boeddhisme wortelde als een belangrijke godsdienst en werd officieel ondersteund. Sui China stond bekend om zijn talrijke grote bouwprojecten. Het Grote Kanaal, bedoeld voor het verschepen van graan en het transporteren van militaire troepen, werd aangelegd en verbond de hoofdsteden Daxing (Chang'an) en Luoyang met de rijke zuidoostelijke regio en via een andere route met de noordoostelijke grens. De Grote Muur werd ook uitgebreid, terwijl een reeks militaire veroveringen en diplomatieke en militaire verplaatsingen de grenzen verder kalmeerden. De massale invasies van het Koreaanse schiereiland tijdens de Goguryeo-Sui-oorlog mislukten echter rampzalig, wat leidde tot wijdverbreide opstanden die leidden tot de val van de Sui-dynastie.
Tang-dynastie (618-907 na Chr.)
De Tang-dynastie was opnieuw een gouden eeuw van de Chinese beschaving, een welvarende, stabiele en creatieve periode met belangrijke ontwikkelingen op het gebied van cultuur, kunst, literatuur, met name poëzie en technologie. Het boeddhisme werd de overheersende godsdienst voor het gewone volk. Chang'an (het huidige Xi'an), de nationale hoofdstad, was in die tijd de grootste stad ter wereld.
De eerste keizer, keizer Gaozu, kwam op 18 juni 618 op de troon, daar geplaatst door zijn zoon, Li Shimin, die de tweede keizer werd, als Keizer Taizong, een van de grootste keizers in de Chinese geschiedenis. Gecombineerde militaire veroveringen en diplomatieke acties verminderden de bedreigingen van Centraal-Aziatische stammen, en zorgde voor uitbreiding van de grenzen uit. Militaire overwinningen in het Tarim-bekken hielden de zijderoute open en verbond Chang'an met Centraal-Azië en gebieden ver naar het westen. In het zuiden waren winstgevende handelsroutes via de zee vanuit havensteden zoals Guangzhou verbonden met verre landen, en buitenlandse kooplieden vestigden zich in China, wat voor een kosmopolitische (wereldse) cultuur zorgde. De Tang-cultuur en sociale systemen werden overgenomen en aangepast door buurlanden, met name Japan. Het Grote Kanaal verbond het politieke hart van Chang'an met de agrarische (landbouw) en economische centra in de oostelijke en zuidelijke delen van het rijk. Xuanzang, een Chinese boeddhistische monnik, geleerde, reiziger en vertaler die in zijn eentje naar India reisde en terugkeerde met "meer dan zeshonderd Mahayana- en Hinayana-teksten, zeven Boeddhabeelden en meer dan honderd sarira -relikwieën."
De welvaart van de vroege Tang-dynastie werd bevorderd door een gecentraliseerde bureaucratie. De regering was opnieuw georganiseerd als "Drie departementen en zes ministeries" om afzonderlijk beleid op te stellen, te herzien en uit te voeren. Deze afdelingen werden geleid door leden van de koninklijke familie en landelijke aristocraten, maar naarmate de dynastie vorderde, werden ze vergezeld door of vervangen door geleerde functionarissen die door keizerlijke onderzoeken waren geselecteerd en voorbeelden voor latere dynastieën vormden.
Onder het Tang-systeem met gelijk verdeelde stukken grond was al het land eigendom van de keizer en werd het aan elke familie toegekend op basis van de grootte van het huishouden. Mannen die land kregen, werden elk jaar voor een vaste periode opgeroepen voor militaire dienst, een militair beleid dat bekend staat als het eerder genoemde "Fubing-systeem". Dit beleid stimuleerde een snelle productiviteitsgroei en een aanzienlijk leger zonder veel kosten van de staatskas. Maar halverwege de dynastie hadden staande legers (vaste beroepslegers) de dienstplicht vervangen en viel het land voortdurend in handen van particuliere eigenaren en godsdienstige instellingen die vrijstellingen kregen.
De Tang-dynastie bleef bloeien onder het bewind van keizerin Wu Zetian, de enige keizerin in de Chinese geschiedenis, en bereikte zijn hoogtepunt tijdens de lange regeerperiode van keizer Xuanzong, die toezicht hield op een rijk dat zich uitstrekte van de Stille Oceaan tot het Aralmeer met minstens 50 miljoen inwoners. Er waren levendige artistieke en culturele creaties, waaronder werken van de grootste Chinese dichters, Li Bai en Du Fu.
Op het hoogtepunt van de welvaart van het rijk was de An Lushan-opstand van 755 tot 763 een keerpunt. Oorlog, ziekte en economisch slechte toestanden verwoestten de bevolking en verzwakten de centrale keizerlijke regering drastisch. Na de onderdrukking van de opstand, kregen regionale militaire gouverneurs, bekend als Jiedushi, een steeds autonomere status (steeds meer zelfstandige macht). Met verlies van inkomsten uit grondbelasting, werd de centrale keizerlijke regering sterk afhankelijk van het zoutmonopolie (de macht over het bezit en verkoop van zout). Volken van buitenaf plunderden voormalige onderdanige staten aan de randen van het rijk en de uitgestrekte grensgebieden gingen eeuwenlang verloren. Toch herstelde de maatschappelijk middenklasse zich en bloeide het te midden van de verzwakte keizerlijke bureaucratie.
In de late Tang-periode werd het rijk uitgeput door terugkerende opstanden van regionale krijgsheren, terwijl binnen de regering, corrupte eunuchen enorme macht kregen. Tot overmaat van ramp verwoestte de Huang Chao-opstand van 874 tot 884, het hele rijk in tien jaar. De plundering van de zuidelijke havenstad Guangzhou in 879 werd gevolgd door het bloedbad van de meeste inwoners, vooral de grote wijken van buitenlandse kooplieden. Tegen 881 vielen beide hoofdsteden, Luoyang en Chang'an, achterelkaar. De afhankelijkheid van etnische Hanen Turkse krijgsheren vergrootten hun macht en invloed bij het onderdrukken van de opstand. Hierdoor ontstond na de val van de Tang-dynastie een tijdperk van verdeeldheid.
Vijf dynastieën en tien koninkrijken (907-960 na Chr.)
De periode van politieke verdeeldheid tussen de Tang en de Song, bekend als de periode van de vijf dynastieën en de tien koninkrijken, duurde van 907 tot 960. Gedurende deze halve eeuw was China in alle opzichten een systeem met meerdere staten. Vijf regimes, namelijk (Later) Liang, Tang, Jin, Han en Zhou. Deze volgden elkaar snel op en beheersten het traditionele keizerlijke hartland in het noorden van China. Onder de regimes werden heersers van (Latere) Tang, Jin en Han Shatuo - Turken, die heersten over de etnische meerderheid van Han-Chinezen. Stabielere en kleinere regimes van voornamelijk etnische Han heersers bestonden naast elkaar in Zuid- en West-China in de periode, en vormden gezamenlijk de "Tien Koninkrijken".
Te midden van politieke chaos in het noorden, werden de strategische Zestien Prefecturen (regio's langs de huidige Chinese Muur) afgestaan aan de opkomende Khitan Liao-dynastie, die de verdediging van het eigenlijke China tegen de noordelijke nomadische rijken (landen) drastisch verzwakte. In het zuiden kreeg Vietnam een blijvende onafhankelijkheid na vele eeuwen een Chinese overheersing te zijn geweest. Met vele oorlogen in Noord-China, waren er massale verhuizingen van de bevolking naar het zuiden, die de zuidelijke verschuiving van culturele en economische centra in China verder versterkten. Het tijdperk eindigde met de staatsgreep van Later Zhou -generaal Zhao Kuangyin, en de oprichting van de Song-dynastie in 960, die uiteindelijk de overblijfselen van de "Tien Koninkrijken" vernietigde en China herenigde.
Song-, Liao-, Jin- en West-Xia-dynastieën (960-1279 na Chr.)
In 960 werd de Song-dynastie gesticht door keizer Taizu, met als hoofdstad Kaifeng (ook bekend als Bianjing). In 979 herenigde de Song-dynastie het grootste deel van het eigenlijke China, terwijl grote delen van de buitenste gebieden werden bezet door nomadische rijken. De Khitan Liao-dynastie, die duurde van 907 tot 1125, regeerde over Mantsjoerije, Mongolië en delen van Noord-China. Ondertussen, in wat nu de noordwestelijke Chinese provincies Gansu, Shaanxi en Ningxia zijn, stichtten de Tangutstammen de Westelijke Xia-dynastie van 1032 tot 1227.
In de daaropvolgende jaren werden het grondgebied en de bevolking van China verdeeld tussen de Song-dynastie, de Jin-dynastie en de Westelijke Xia-dynastie. Het tijdperk eindigde met de Mongoolse verovering, toen West-Xia viel in 1227, de Jin-dynastie in 1234 en uiteindelijk de Zuidelijke Song-dynastie in 1279.
Ondanks zijn militaire zwakte, wordt de Song-dynastie algemeen gezien als het hoogtepunt van de klassieke Chinese beschaving. De Song-economie, werd mede mogelijk door technologische vooruitgang, had een niveau van verfijning bereikt dat voor zijn tijd waarschijnlijk ongezien was in de wereldgeschiedenis. De bevolking steeg tot meer dan 100 miljoen en de levensstandaard van gewone mensen verbeterde enorm dankzij verbeteringen in de rijstteelt en de brede beschikbaarheid van steenkool. Reusachtige houten schepen uitgerust met kompassen reisden door de Chinese Zeeën en de noordelijke Indische Oceaan. In die tijd ontstond het eerste gebruik van papiergeld in de westelijke stad Chengdu, als aanvulling op de bestaande koperen munten. Ook de houtsnede druktechniek (boekdrukkunst) stamt uit deze periode. Niet veel later heeft de uitvinding van het drukken van losse letters de verspreiding van kennis verder vergemakkelijkt.
De Song-dynastie was ook een periode van belangrijke uitvindingen en vernieuwingen in de geschiedenis van oorlogsvoering. Buskruit, hoewel reeds uitgevonden in de Tang-dynastie, werd voor het eerst in gebruik genomen op slagvelden door het Song-leger, wat de inspiratie vormde voor een opeenvolging van nieuwe ontwerpen voor vuurwapens en belegeringsmachines.
Yuan-dynastie (1271-1368)
De Yuan-dynastie werd uitgeroepen in 1271, toen de Grote Khan van Mongolië, Kublai Khan, een van de kleinzonen van Genghis Khan, de extra titel van keizer van China aannam en zijn geërfde deel van het Mongoolse rijk als een Chinese dynastie zag. Daarvoor hadden de Mongolen de Jin-dynastie in Noord-China veroverd en de Zuidelijke Song-dynastie viel in 1279 na een langdurige en bloedige oorlog. De Mongoolse Yuan-dynastie werd de eerste veroveringsdynastie in de Chinese geschiedenis die over heel China regeerde. De dynastie controleerde ook rechtstreeks het Mongoolse binnenland en andere regio's, en erft het grootste deel van het grondgebied van het verdeelde Mongoolse rijk, dat ruwweg samenviel met het moderne gebied van China en de nabijgelegen regio's in Oost-Azië. Verdere uitbreiding van het rijk werd stopgezet na nederlagen bij de invasies van Japan en Vietnam. Na de vorige Jin-dynastie, werd de hoofdstad van de Yuan-dynastie gevestigd in Khanbaliq (ook bekend als Dadu, het hedendaagse Peking of Beijing). Het Grote kanaal werd opnieuw gemaakt om de afgelegen hoofdstad te verbinden met economische centra in het zuiden van China, en vormde zo het fundament waar Peking grotendeels zou blijven als de hoofdstad van de opeenvolgende regeringen die het vasteland van China verenigden. Voor de eerste en enige keer in de geschiedenis werd de zijderoute volledig gecontroleerd door een enkele staat, waardoor de stroom van mensen, handel en culturele uitwisseling werd vergemakkelijkt. Er werd een netwerk van wegen en een postsysteem opgericht om het uitgestrekte rijk met elkaar te verbinden. Ook de handel over zee werkte prima. Dit is ook de periode dat de Venetiaan Marco Polo naar China reist. Ondertussen namen de Mongoolse heersers van de Yuan-dynastie de Chinese cultuur grotendeels over. Tegelijkertijd onderging de traditionele sociale structuur en cultuur in China een enorme verandering. Er vestigden zich vele buitenlandse migranten en de oorspronkelijke elite (geleerde topambtenaren) moesten een flink deel van hun sociale status inleveren. Hierdoor kreeg het gewone volk ook meer kansen. De Chineese bevolking halveerde door de vele Mongoolse moorden of omdat ze niet werden meegeteld als lijfeigenen. In de 14e eeuw leed China ook aan pest-epidemieën.
Gedurende de Yuan-dynastie was de (Chineese) bevolking tegen de Mongoolse overheersing. Maar in plaats van zich te verzetten waren het vooral reeksen van natuurrampen en slecht bestuur die sinds de jaren 1340 tot wijdverbreide boerenopstanden leidden. Na de massale zeeslag bij het Poyangmeer, had Zhu Yuanzhang de overhand op andere rebellen in het zuiden. Hij riep zichzelf uit tot keizer en stichtte in 1368 de Ming-dynastie. In datzelfde jaar veroverde zijn noordelijke expeditieleger de hoofdstad Khanbaliq. De Yuan-restanten vluchtten terug naar Mongolië en ondersteunden de regering daar. Andere Mongoolse gebieden in Centraal-Azië bleven bestaan na de val van de Yuan-dynastie in China.
Ming-dynastie (1368-1644)
De Ming-dynastie werd gesticht door Zhu Yuanzhang in 1368, die zichzelf uitriep als de Hongwu-keizer. De hoofdstad was aanvankelijk gevestigd in Nanjing en werd later vanaf de regering van de Yongle Keizer naar Peking verplaatst.
De verstedelijking nam toe naarmate de bevolking groeide en de arbeidsverdeling ingewikkelder werd. Grote stedelijke centra, zoals Nanjing en Peking, droegen ook bij aan de groei van de particuliere industrie. Er ontstonden met name kleinschalige industrieën, vaak gespecialiseerd in papier, zijde, katoen en porselein. Voor het grootste deel echter verspreidden relatief kleine stedelijke centra met markten zich over het hele land. Stadsmarkten verhandelden voornamelijk voedsel, met enkele noodzakelijke fabrikanten zoals spelden of olie.
China was onder de vroege Ming-dynastie niet geïsoleerd. De buitenlandse handel en andere contacten met de buitenwereld, met name Japan, namen aanzienlijk toe. Chinese kooplieden verkenden de hele Indische Oceaan en bereikten Oost-Afrika met de reizen van Zheng He.
De Hongwu-keizer , de enige stichter van een Chinese dynastie die ook van boeren was, had de basis gelegd voor een staat die fundamenteel afhankelijk was van de landbouw. De handel, die bloeide in de vorige Song- en Yuan - dynastieën, werd minder benadrukt. Nieuw-feodale grondbezit van de Song en Mongoolse periodes werden onteigend door de Ming heersers. Landgoederen werden door de overheid in beslag genomen, in stukken verdeeld en verhuurd. Particuliere slavernij was verboden. Daardoor overheerste na de dood van de Yongle-keizer, onafhankelijke boerengrondbezitters in de Chinese landbouw. Deze wetten hebben mogelijk de weg vrijgemaakt voor het wegnemen van de ergste armoede tijdens de vorige regeringen. Naar het latere tijdperk van de Ming-dynastie, met afnemende overheidscontrole, werd handel, en particuliere industrieën nieuw leven ingeblazen.
De ming-dynastie had een sterke en ingewikkelde centrale regering die het rijk verenigde en controleerde. De rol van de keizer werd autocratischer, hoewel Hongwu-keizer noodzakelijkerwijs het "Grootse Secretariaat" bleef gebruiken om te helpen met het immense papierwerk van de bureaucratie, waaronder gedenktekens (verzoekschriften en aanbevelingen aan de troon), keizerlijke edicten (soort wetten) als antwoord, rapporten van verschillende soorten en belastinggegevens. Het was dezelfde bureaucratie die later verhinderde dat de Ming-regering zich kon aanpassen aan veranderingen in de samenleving, en uiteindelijk leidde tot haar ondergang.
De Yongle-keizer probeerde krachtig de invloed van China buiten zijn grenzen uit te breiden door van andere heersers te eisen dat ze ambassadeurs naar China sturen om hulde te brengen. Er werd een grote marine vloot gebouwd, waaronder schepen met vier masten die 1.500 ton minder vervoeren. Er werd een beroepsleger van 1 miljoen troepen gecreëerd. De Chinese legers veroverden en bezetten Vietnam gedurende ongeveer 20 jaar, terwijl de Chinese vloot de Chinese zeeën en de Indische Oceaan bevoer, tot aan de oostkust van Afrika. De Chinezen kregen invloed in het oosten van Moghulistan. Dit gebied omvat tegenwoordig delen van Kazachstan, Kirgizië en het noordwesten van Xinjiang, China. Verschillende maritieme Aziatische landen stuurden gezanten met eerbetoon voor de Chinese keizer. In eigen land werd het Grote kanaal uitgebreid en werd het een stimulans voor de binnenlandse handel. Er werd meer dan 100.000 ton ijzer per jaar geproduceerd. Veel boeken werden gedrukt met losse letters. Het keizerlijk paleis in de Verboden Stad van Peking bereikte zijn huidige pracht. Het was ook in deze eeuwen dat de landbouw en industrie van Zuid-China ten volle werd benut. Nieuwe gewassen werden op grote schaal verbouwd en industrieën zoals die van porselein en textiel deden het enorm goed.
In 1449 leidde Esen Tayisi een Oirat Mongoolse invasie van Noord-China die uitmondde in de verovering van de Zhengtong-keizer in Tumu. Sindsdien ging de Ming in de verdediging aan de noordelijke grens, wat leidde tot de bouw van de Grote Muur van Ming. Het meeste van wat er vandaag de dag nog over is van de Chinese Muur, is gebouwd of gerepareerd door de Ming. Het baksteen- en granietwerk werd vergroot, de wachttorens werden opnieuw ontworpen en er werden kanonnen langs de lengte ervan geplaatst.
Europese handelaren die China bereikten in het midden van het tijdperk van ontdekking werden herhaaldelijk in hun verzoeken om handel afgewezen, waarbij de Portugezen werden afgewezen door de Ming-marine bij Tuen Mun in 1521 en opnieuw in 1522. Binnenlandse en buitenlandse eisen voor overzeese handel, door de staat als illegaal beschouwd, leidden tot wijdverbreide wokou - piraterij die de zuidoostelijke kustlijn aanviel tijdens het bewind van de Jiajing-keizer (1507-1567), die pas afnam na de opening van havens in Guangdong en Fujian en veel militaire onderdrukking. De Portugezen mochten zich in 1557 in Macau vestigen voor de handel, die tot 1999 in Portugese handen bleef. Ook de Nederlandse intocht van de VOC in de Chinese zeeën stuitte op hevig verzet, waarbij de Nederlanders van de Penghu-eilanden in de Sino werden verjaagd. Conflicten van 1622-1624 zorgden ervoor dat de Nederlanders werden gedwongen zich in plaats daarvan in Taiwan te vestigen. De Nederlanders in Taiwan vochten met de Ming in de Slag bij Liaoluo Baai in 1633 en verloren, en gaven zich uiteindelijk over aan de Ming-loyalist Koxingain 1662, na de val van de Ming-dynastie.
In 1556, tijdens het bewind van de Jiajing-keizer , kostte de aardbeving in Shaanxi ongeveer 830.000 mensen het leven, de dodelijkste aardbeving aller tijden.
De Ming-dynastie bemoeide zich met de Japanse invasies van Korea (1592-1598), die eindigde met de terugtrekking van alle binnenvallende Japanse troepen in Korea, en het herstel van de Joseon-dynastie. De regionale overheersing van de Ming-dynastie werd behouden, ten koste van haar hulpbronnen. Toevallig, toen de heerschappij van Ming in Mantsjoerije in verval was, braken de Manchu (Juchen) stammen, onder hun leider Nurhaci, zich af van de heerschappij van Ming en kwamen naar voren als een machtige, verenigde staat, die later werd uitgeroepen tot de Qing-dynastie. Het ging verder met het onderwerpen van het sterk verzwakte Korea, veroverde Mongolië en breidde zijn grondgebied uit tot aan de rand van de Chinese Muur. Het meest elitaire leger van de Ming-dynastie moest zich bij de Shanhai-pas opstellen om het laatste bolwerk tegen de Manchus te bewaken, wat de onderdrukking van de interne boerenopstanden verzwakte.
Qing-dynastie
De Qing-dynastie (1644-1912) was de laatste keizerlijke dynastie in China. Gesticht door de Manchus clan, was het de tweede veroveringsdynastie die over heel China regeerde, en ruwweg het grondgebied dat eerst door de Ming werd gecontroleerd verdubbelde. De Manchus waren voorheen bekend als Jurchens, woonachtig in het noordoostelijke deel van het Ming-gebied buiten de Grote Muur. Ze kwamen naar voren als de grootste bedreiging voor de late Ming-dynastie nadat Nurhaci alle Jurchen-stammen had verenigd en zijn zoon, Hong Taiji, in 1636 de oprichting van de Qing-dynastie aankondigde. De Qing-dynastie zette het zogeheten Acht Banners-systeem op dat het basiskader werd voor de Qing militaire verovering. De militaire eenheden hadden elk een eigen banner of vaandel. De Chinese boerenrebellen leider Li Zicheng veroverde Peking in 1644 met de boerenopstand en de keizer van Chongzhen, de laatste Ming-keizer, pleegde zelfmoord. De Manchus bonden een bondgenootschap met de Ming-generaal Wu Sangui om Peking te veroveren, dat de hoofdstad van de Qing-dynastie werd, en gingen toen over tot het onderwerpen van de Ming-restanten in het zuiden. De decennia van de verovering van Manchu veroorzaakten een enorm verlies aan levens en de economische schaal van China kromp drastisch. In totaal kostte de Qing-verovering van de Ming (1618-1683) maar liefst 25 miljoen levens. De vroege Manchu-keizers combineerden tradities van Centraal-Aziatische heerschappij met confucianistische normen van traditionele Chinese regering en werden beschouwd als een Chinese dynastie.
De Manchus dwongen een 'wachtrijbevel' af en dwongen Han-Chinese mannen om het Manchu- rijkapsel aan te nemen. Ambtenaren moesten Changshan -kleding in Manchu-stijl dragen (baniermannenkleding en Tangzhuang), maar gewone Han-burgers mochten traditionele Han-kleding dragen. Bannermannen konden geen handel of handenarbeid verrichten; ze moesten een verzoekschrift indienen om uit de bannerstatus te worden verwijderd. Ze werden beschouwd als een vorm van adel en kregen jaarlijkse pensioenen, land en stukken stof. De Kangxi-keizer gaf opdracht tot de oprichting van het Kangxi-woordenboek, het meest complete woordenboek van Chinese karakters dat ooit was samengesteld.
In de loop van de volgende halve eeuw werden alle gebieden die voorheen onder de Ming-dynastie vielen, ondergebracht onder de Qing. Veroveringen in Centraal-Azië in de achttiende eeuw breidden de territoriale controle uit. Tussen 1673 en 1681 onderdrukte de Kangxi-keizer de Opstand van de Drie Feudatoria (ook bekend als de opstand van Wu Sangui, was een opstand in China die duurde van 1673 tot 1681). Het was een opstand van drie generaals in Zuid-China aan wie de erfelijke heerschappij van grote koninkrijken die door de vorige keizer waren verleend, was ontzegd. In 1683 voerden de Qing een aanval via de zee uit op Zuid- Taiwan, waarbij ze het rebellenkoninkrijk Tungning neerhaalden, dat werd gesticht door de Ming-loyalist Koxinga (Zheng Chenggong) in 1662 na de val van de zuidelijke Ming, en had gediend als basis voor aanhoudend Ming-verzet in Zuid-China. De Qing versloeg de Russen bij Albazin, wat resulteerde in het Verdrag van Nerchinsk (1689).
Tegen het einde van de lange regeerperiode van de keizer Qianlong in 1796, was het Qing-rijk op zijn hoogtepunt. De Qing heerste over meer dan een derde van de wereldbevolking en had de grootste economie ter wereld. Wat oppervlakte betreft was het een van de grootste rijken ooit.
In de 19e eeuw was het in het rijk onrustig en werd daarbuiten bedreigd door westerse mogendheden. De nederlaag van het Britse Rijk in de Eerste Opiumoorlog (1840) leidde tot het Verdrag van Nanking (1842), op grond waarvan Hong Kong aan Groot-Brittannië werd afgestaan en de invoer van opium (geproduceerd door gebieden van het Britse rijk) werd toegestaan. Het opiumgebruik in China bleef groeien, wat een negatief effect had op de maatschappelijke stabiliteit. Daaropvolgende militaire nederlagen en ongelijke verdragen met andere westerse mogendheden gingen door, zelfs na de val van de Qing-dynastie.
De Taiping-opstand (1851-1864), een christelijke religieuze beweging onder leiding van de "Hemelse koning" Hong Xiuquan trok vanuit het zuiden het land in om het Taiping Heavenly dynastie te vestigen en controleerde meer dan tien jaar lang ongeveer een derde van China. De rechtbank gaf in wanhoop Han-Chinese functionarissen zoals Zeng Guofan de bevoegdheid om lokale legers op te richten. Na de eerste nederlagen verpletterde Zeng de rebellen in de Derde Slag bij Nanking in 1864. Dit was een van de grootste oorlogen in de 19e eeuw in termen van troepenbetrokkenheid; er was een enorm verlies aan mensenlevens, met een dodental van ongeveer 20 miljoen. Een reeks van burgerlijke ongeregeldheden volgde, waaronder de Punti-Hakka Clan oorlogen, de Nian Rebellie, de Dungan Revolutie en de Panthay Rebellie. Alle opstanden werden uiteindelijk neergeslagen, maar tegen enorme kosten en met miljoenen doden, waardoor het centrale keizerlijke gezag ernstig werd verzwakt. China heeft nooit een sterk centraal leger herbouwd en veel lokale functionarissen gebruikten hun militaire macht om effectief onafhankelijk in hun provincies te regeren.
Toch leek de dynastie te herstellen in de Tongzhi-restauratie (1860-1872), geleid door hervormers van de koninklijke familie in Manchu en Han-Chinese functionarissen zoals Zeng Guofan en zijn beschermelingen Li Hongzhang (een Chinese politicus, generaal en diplomaat van de late Qing-dynastie) en Zuo Zongtang. Hun zelfversterkende beweging voerde effectieve hervormingen door, importeerde westerse fabrieken en communicatietechnologie, met de nadruk op het versterken van het leger. De hervorming werd echter ondermijnd door officiële rivaliteit, cynisme en ruzies binnen de keizerlijke familie. De nederlaag van Yuan Shikai 's gemoderniseerde "Beiyang vloot" in de Eerste Chinees-Japanse Oorlog (1894-1895) leidde tot de vorming van het Nieuwe Leger. De Keizer Guangxu, geadviseerd door Kang Youwei, lanceerde toen een uitgebreide hervormingsinspanning, de honderddaagse hervorming (1898). Keizerin-weduwe Cixi vreesde echter dat een abrupte verandering zou leiden tot bureaucratische oppositie en buitenlandse bemoeienis en onderdrukte deze snel.
In de zomer van 1900 verzette de Boxer-opstand zich tegen buitenlandse invloeden en vermoordde Chinese christenen en buitenlandse missionarissen. Toen de Boxers Peking binnenkwamen, beval de Qing-regering alle buitenlanders om te vertrekken, maar zij en veel Chinese christenen werden belegerd in de wijk met buitenlandse gezantschappen. Een Achtlandenalliantie stuurde de Seymour-expeditie van Japanse, Russische, Britse, Italiaanse, Duitse, Franse, Amerikaanse en Oostenrijkse troepen om het beleg te verlichten, maar ze werden gedwongen zich terug te trekken door Boxer- en Qing-troepen in de Slag bij Langfang. Na de aanval van de Alliantie op de Dagu Forten verklaarde de Qing-regering de Alliantie de oorlog en gaf de Boxers toestemming om zich bij de keizerlijke legers aan te sluiten. Na hevige gevechten bij Tientsin, vormde de Alliantie de tweede, veel grotere Gaselee-expeditie en bereikte uiteindelijk Peking; de keizerin-weduwe geëvacueerd naar Xi'an. Het Boxer-protocol maakte een einde aan de oorlog en eiste een enorme schadevergoeding.
De Qing-regering stelde vervolgens "Nieuw beleid " in voor administratieve en juridische hervormingen, waaronder de afschaffing van het examensysteem. Maar jonge ambtenaren, militaire officieren en studenten debatteerden over hervorming, misschien een constitutionele monarchie, of de omverwerping van de dynastie en de oprichting van een republiek. Ze werden geïnspireerd door een opkomende publieke opinie gevormd door intellectuelen zoals Liang Qichao en de revolutionaire ideeën van Sun Yat-sen. Een gelokaliseerde militaire opstand, de Wuchang-opstand, begon op 10 oktober 1911 in Wuchang (tegenwoordig onderdeel van Wuhan), en verspreidde zich al snel. De Republiek China werd uitgeroepen op 1 januari 1912, waarmee een einde kwam aan 2000 jaar dynastieke heerschappij.