Archeologisch onderzoek
De archeologie is de wetenschap die zich bezighoudt met sporen van het menselijk leven die bewaard zijn gebleven in de grond of op de bodem van de zee. Die resten worden "materiële resten" genoemd: dingen die je kunt zien en aanraken. Archeologen onderzoeken bijvoorbeeld resten van gebouwen, of graven, of gebruiksvoorwerpen van mensen die lang geleden leefden. Door die resten en voorwerpen te bestuderen, kunnen ze meer te weten komen over het leven in die tijd. Vaak zijn de resten dus heel oud: soms wel uit de vroegste prehistorie. Deze wetenschap wordt daarom ook wel "oudheidkunde" genoemd.
Wie doet het?
Een archeoloog is een wetenschapper die zich bezig houdt met archeologie, dus met onderzoek naar resten van menselijk leven die in de grond bewaard zijn gebleven. Archeoloog is dus een beroep. Om het te worden moet je een studie archeologie volgen aan de universiteit. Maar er zijn ook amateur-archeologen: mensen die er hun hobby van hebben gemaakt.
Archeologen zijn onder andere bezig met opgravingen. Ze zijn vaak lang bezig met het voorzichtig uitgraven van kleine voorwerpen, resten van gebouwen enz. Omdat die resten vaak al heel oud zijn, en breekbaar, moet het uitgraven heel voorzichtig gebeuren.
Verder moeten ze uittekenen en opschrijven wat ze - en waar precies - hebben gevonden. De vondsten moeten daarna worden onderzocht en als dat kan schoongemaakt. En er moet voor worden gezorgd dat ze bewaard kunnen blijven en kunnen worden teruggevonden.
Opgravingen
Archeologen besteden veel tijd aan het opgraven van overblijfselen van het menselijk leven. Soms vinden ze hele kleine aanwijzingen, zoals een paar kannen en kruiken, of een handbijl, of een beeldje. Maar soms vinden ze ook veel spullen tegelijk, zoals bijvoorbeeld bij de graven van de Egyptische farao's.
Onderwaterarcheologie
Soms vinden archeologen gezonken schepen terug op de bodem van de zee. Zo zijn er schepen teruggevonden uit bijvoorbeeld de tijd van de Romeinen, en de tijd van de VOC. Omdat zo'n schip natuurlijk met alles aan boord zonk, geeft het de archeologen veel informatie over alledaagse dingen aan boord van het schip. Het bestuderen van archeologische vondsten onder water, heet "onderwaterarcheologie".
Fossielen
De archeologie houdt zich niet bezig met de resten van dieren en planten zelf, fossielen dus. Die wetenschap heet namelijk paleontologie.
Archeologie en de rest van de wereld
Overal in de wereld zijn archeologen werkzaam. Vaak is het van de plaats op aarde afhankelijk voor welke periode ze zich vooral interesseren. In Zuid-Amerika onderzoeken archeologen vooral resten van oude Indiaanse culturen, in het Midden-Oosten vroege landbouwbeschavingen en in oostelijk Afrika de sporen van de allereerste mensen. Maar overal kunnen natuurlijk verschillende perioden worden onderzocht.
De meeste landen hebben eigen archeologen in dienst, al graven archeologen uit Europa en Amerika overal ter wereld. Daar zijn de grootste en rijkste onderzoeksinstellingen voor archeologie. De vondsten van de opgravingen blijven in het land waar ze zijn gevonden. Nederlandse archeologen doen onder andere onderzoek in het Caribisch gebied, in Egypte, Griekenland, Italië en het Midden-Oosten.
Archeologen uit verschillende landen kijken vaak anders tegen hun vak aan. Regelmatig komen ze bij elkaar om over het vak te spreken en om van elkaar te leren. Daarnaast lezen ze over elkaars onderzoeken in vaktijdschriften en boeken.
Archeologisch denken
Archeologen willen weten hoe mensen vroeger leefden en hoe hun maatschappij in elkaar zat. Ze willen het liefst ook weten wat die mensen van toen dachten. Als er behalve materiële resten ook geschreven bronnen over zijn, is dat natuurlijk gemakkelijker dan als ze alleen maar voorwerpen kunnen bestuderen.
Archeologen nemen aan dat achter iedere menselijke handeling een bepaalde bedoeling steekt. Ze hopen dat die bedoeling zal blijken uit de dingen die ze vinden en bestuderen. Daarbij gaan ze ervan uit dat de mensen vroeger min of meer hetzelfde dachten als mensen die tegenwoordig leven. Anders zouden ze helemaal niets kunnen zeggen over hun vondsten en zou het vak geen zin hebben. Uiteindelijk wil de archeoloog een verhaal kunnen vertellen over het leven van vroeger.
Maar de archeologen weten hoe moeilijk dat is. Er zijn maar heel weinig dingen van vroeger overgebleven, en meestal zijn dat niet de belangrijkste dingen. De meeste ervan worden bij toeval ontdekt en we weten niet wat er verloren is gegaan en wat er niet wordt gevonden. Het verhaal is dus nooit compleet.
Bovendien is het helemaal niet zeker of de mensen vroeger dachten zoals de mensen van nu. Geschreven bronnen kunnen helpen, maar dan nog is het moeilijk na te gaan wat de mensen dachten en voelden. Archeologen moeten dus met veel onzekerheden rekening houden als ze hun verhaal schrijven. Toch vinden ze dat verhaal de moeite waard – en de meeste mensen zijn het daarmee eens. Alle informatie die nog in de bodem zit, zoals voorwerpen maar ook verkleuringen, wordt uitgebreid opgeschreven en ingetekend.
Datering
De archeologen hebben altijd willen weten hoe oud hun vondsten waren. Vroeger kon helemaal niets met zekerheid worden gezegd. Over prehistorische vondsten was immers niets te weten te komen uit een boek of een andere geschreven bron. Alleen door zulke vondsten te vergelijken met voorwerpen waarvan wel bekend was hoe oud ze waren – uit Egypte of Griekenland bijvoorbeeld – konden de archeologen schatten hoe oud iets ongeveer was.
Dat is allemaal veranderd na de Tweede Wereldoorlog. In 1949 werd een techniek ontdekt waarmee van organische stoffen – bot, hout, houtskool, veen, schelpen – kon worden bepaald hoe oud ze waren. Dat kan, doordat ieder levend wezen tijdens zijn leven radioactieve koolstof (C14) opslaat. Dat is maar heel weinig, maar je kunt het meten. Als het organisme dood is, 'vervalt' dat C14: het wordt steeds minder. Omdat bekend is hoe snel dat gaat, kan het C14-gehalte van een oud bot of stuk hout worden vergeleken met dat van een vers bot of een levende boom. Zo kan de ouderdom van het oude voorwerp worden bepaald (en dus ook van voorwerpen van bijvoorbeeld steen of aardewerk, die bij die oude botten of stukken hout gevonden zijn). De C14-methode is niet volmaakt en is sinds 1949 regelmatig bijgewerkt. Toch is het de op één na beste dateringsmethode die er op dit ogenblik is.
De beste methode is om jaarringen te tellen van oude stukken hout. Iedere boom maakt ieder jaar jaarringen, dikke en dunne, afhankelijk van de temperatuur. Die jaarringen vormen een soort streepjescode. Soms kan precies worden bepaald in welk jaar die boom is gekapt. Maar dan moet het hout wel heel goed bewaard zijn. En met deze methode kunnen vondsten van meer dan 7000 jaar oud niet worden gedateerd.
Verder wordt er gebruik gemaakt van DNA-onderzoek van overblijfselen van mensen, dieren en planten, bijvoorbeeld om de afstammingslijnen van de mens te bepalen.
Opgraven
Archeologie is meer dan alleen opgraven. Maar zonder opgravingen zou de archeologie ons maar heel weinig kennis hebben opgeleverd.
De eerste opgravingen, die plaatsvonden in de zestiende en zeventiende eeuw, waren vooral bedoeld om mooie dingen te vinden. Beelden, munten en potten vonden zo hun weg naar rijke verzamelaars. Vanaf de achttiende eeuw gingen de gravers ook wat beter kijken naar andere dingen. Ze haalden bijvoorbeeld niet alleen een paar mooie potten uit een graf, maar schreven ook op hoe dat graf eruit zag en hoe de dode daarin was begraven. Sommigen maakten tekeningen van wat ze in de bodem aantroffen.
In de negentiende en twintigste eeuw werd het opgraven van archeologische vindplaatsen een echte kunst. Het gebeurde steeds nauwkeuriger en leverde steeds meer informatie op. De archeologen gingen beseffen dat ze de opgravingen maar één keer konden uitvoeren – daarna was de vindplaats immers weggegraven. Het zorgvuldig noteren, tekenen en fotograferen van de opgegraven vindplaats werd even belangrijk als de vondsten die eruit kwamen.
Om diezelfde reden proberen de archeologen tegenwoordig zo min mogelijk op te graven. Latere archeologen, zo zeggen ze, zullen nog meer informatie uit een opgraving kunnen halen. Maar voorlopig zullen ze moeten blijven graven. Elke dag worden er nieuwe vindplaatsen ontdekt bij het aanleggen van wegen, spoorlijnen en woonwijken. Meestal moeten die worden opgegraven, anders gaat alles voorgoed verloren.
Bronnen
Je hebt verschillende bronnen hieronder staan een paar voorbeelden.
- Geschreven bronnen: Bronnen die in boeken, teksten staan.
- Ongeschreven bronnen: Bijvoorbeeld vondsten van oude botten.
- Primaire bronnen: Bronnen waarbij een ooggetuige direct informatie geeft.
- Secundaire bronnen: die informatie geven via een tussenpersoon (vaak later in de tijd)