Middeleeuwen
De middeleeuwen was de periode tussen de oudheid en de renaissance in de geschiedenis van Europa. Deze periode liep ongeveer van 500 na Christus, ongeveer dezelfde tijd als de val van het Romeinse Rijk, tot aan ongeveer 1500. Vaak wordt als exact eindjaartal 1492 genoemd, het jaar van de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus. Anderen noemen het jaar 1453, vanwege de beleg en val van Constantinopel en de uitvinding van de boekdrukkunst. Historici verschillen van mening over de vraag wanneer de middeleeuwen precies begonnen of eindigden. Veel historici willen liever andere namen geven aan deze 1000-jarige periode, waarin veel is veranderd. We delen de middeleeuwen verder op in de vroege middeleeuwen (ca. 500-1000), de hoge middeleeuwen (1000-1250) en de late middeleeuwen.
Aan het begin van de middeleeuwen heerste er in West-Europa chaos en ellende door allerlei volksverhuizingen. Aan het einde van de middeleeuwen vormden Europese volkeren een wereldmacht.
Oorlogen
Tijdens de middeleeuwen werd er in Europa heel veel gevochten, Europa werd van alle kanten aangevallen. Vanuit het Zuiden vielen de Arabieren aan (7e en 8e eeuw), vanuit het Noorden de Vikingen (9e en 10e eeuw) en vanuit het Oosten de Slaven en later de Mongolen (10e tot 12e eeuw).
Je had toen nog niet zoals nu veel grote naties, maar vooral allemaal kleine landjes (graafschappen, vorstendommen, zelfs individuele steden waren in feite een soort landjes) die elkaar soms aanvielen. Engeland en Frankrijk bestonden toen echter al wel en die hebben in de middeleeuwen ook heel lang oorlog met elkaar gevoerd, in een periode die we nu de Honderdjarige Oorlog noemen. In die periode aan het einde van de middeleeuwen, ontstonden de Lage Landen die onder het bestuur van het Huis Bourgondië kwamen.
Buiten Europa waren de oorlogen veel heviger. Het meest berucht zijn de Aziatische plunderaars Dzjengis Khan (1162-1227) met zijn zoons en kleinzoons uit Mongolië die met hun plundertochten een geschat aantal van 40 miljoen doden op zijn geweten heeft, maar wel het grootste rijk aller tijden heeft gehad. Daarnaast is Timoer Lenk (1336-1405) met zijn plunderingen verantwoordelijk geweest voor ongeveer 17 miljoen doden, ongeveer 5% van de (toenmalige) wereldbevolking. Hij liet weinig na omdat hij na zijn plunderingen en moorden geen blijvende regering wist te vormen.
In Zuid- en Midden-Amerika ontstonden ook machtige rijken van hoogbeschaafde volken als de Azteken (circa 1300 en 1521) en Inca's (1438). Van agressieve volkeren zoals de Azteken in Mexico is het moeilijk om inschattingen te maken van de aantallen mensenoffers die ze hebben gebracht om hun goden tevreden te stellen.
Eerste periode (ca. [[1]])
De middeleeuwen begonnen toen het Romeinse Rijk definitief scheurde in een Oostelijk en een Westelijk deel. Het oostelijk deel bleef bestaan als een keizerrijk. Het westelijk deel ontaardde in chaos waar barbaarse volkeren de overblijfstelen van het West-Romeinse Rijk onder de voet liepen. Het is de tijd van de Grote Volksverhuizingen. Er waren veel agressieve volkeren, waarvan de Hunnen de bekendste waren. Vooral Attila de Hun zaaide terreur. Hij heeft hele dorpen en steden geplunderd en de bevolking uit laten moorden. Deze periode wordt ook wel de donkere eeuwen genoemd.
Langzamerhand kwam er rust. Daarin speelde de bekering van de Frankische koning Clovis tot het christendom een grote rol. De Franken leefden ten oosten van de Rijn. En zo kwam er een nieuw machtig groot en rijk, het Frankische Rijk. Karel de Grote was de eerste keizer hiervan. Hij heeft de ontwikkeling van Europa sterk bevorderd. Er kwam een alfabet met 26 letters. Dat gebruiken we nu nog. Verder zorgde hij ervoor dat het land bij elkaar bleef. Hij breidde het ook nog uit. Ook werd er meer handel gedreven en werd het onderwijs op allerlei nieuwe scholen opgezet.
Het Frankische Rijk viel na de dood van Karel de Grote uiteen uiteen. Hieruit zijn later Frankrijk en Duitsland voortgekomen. Opnieuw werd Europa zwaar getroffen. Dit keer door de Vikingen. Ze wisten veel steden aan te vallen. Na meer dan 100 jaar ellende, werden ook de vikingen bekeerd tot het christendom. Een van de bekendste vikingleiders was Harald Blauwtand, ofwel Bluetooth op zijn Engels. Rond het jaar 1000 was de kerstening van Europa grotendeels voltooid toen ook Stefanus I van Hongarije zich liet dopen en tot koning liet kronen. In de loop van de middeleeuwen werd het christendom steeds belangrijker.
De eerste kastelen
In Europa werden rond het jaar 1000 de eerste kastelen gebouwd, voornamelijk ter verdediging. In die tijd maakten Noormannen of Vikingen al enige tijd de kusten van Europa onveilig: ze plunderden dorpen en boerderijen. De mensen waren bang en probeerden hun land tegen indringers te beschermen. De kastelen in die tijd waren niet meer dan houten gebouwen met een houten muur eromheen. Zo’n muur noemen we een palissade. Vaak lagen die kastelen op een motte, dat is een aarden heuvel. Daarom heet zo’n kasteel een ‘mottekasteel’. Een eindje verderop lag pas het dorp. Het bouwen van zo'n mottekasteel duurde maar een paar weken. Bij een vijandelijke aanval was het kasteel dan de veiligste plek.
De Normandiërs hadden Engeland ingenomen in 1066, door overal waar ze kwamen van die mottekastelen te bouwen. Later kwamen de stenen kastelen met muren, hoofdtoren en ophaalbrug.
Aanvallen en verdedigen
Als je een kasteel belegerd had (dus als je het vijandelijk kasteel had omsingeld), kon je het op 2 manieren innemen: je kon wachten tot de kasteelbewoners en de er naar toe gevluchte dorpelingen uitgehongerd waren en zich over moest geven. Of je ging met geweld door of over de muren heen. Met ballista’s (hele grote kruisbogen) en katapulten werden stenen afgeschoten.
Als je de vijand op je kasteel af zag komen liet je timmermannen een houten constructie bouwen. Zo’n houten constructie noemden ze een schutting. Dat lijkt een beetje op een houten huisje aan het kasteel vast met aan de onderkant een gleuf waar je stenen door kon laten vallen. En natuurlijk haalde je de ophaalbrug op een liet je het valhek vallen. De valhekken waren van hout, met een ijzeren laagje eroverheen.
Het leven en de mode in het kasteel
Het draaide in de middeleeuwen niet alleen om vechten. Het dagelijkse leven speelde zich vooral af in de grote zaal. De ridderzaal in den Haag is daar een voorbeeld van. Hier kwam iedereen om te eten. Hier kwam de kasteelheer om zaken te regelen die met het kasteel of zijn land te maken hadden. Sommigen heren hadden hun eigen grappenmaker: de nar. Dat was een soort clown die mensen aan het lachen maakte.
Bij het koken in het kasteel werd heel hard gewerkt. Het meeste eten werd bereid boven een enorm vuur. Alles werd gekookt in enorme ketels. Vlees werd aan een spit (ijzeren stok) gehangen en met de hand rondgedraaid. Het ronddraaien was vaak de taak van een koksjongen. De baas in de keuken was de kasteelkok.
De mode veranderde vroeger niet zo snel als nu. Vrouwenkleren waren altijd lang, bijvoorbeeld een jurk. Mannen konden korte en lange kleren dragen. Kleren van rijke mensen werden steeds strakker en mooier. De stof waarvan het gemaakt was heette laken. En ridders droegen harnassen.
Standen
Tijdens de middeleeuwen werd het feodalisme steeds belangrijker. Opvallend was dat de slavernij grotendeels afwezig was. Dat was anders in de rest van de wereld, of in de tijd van de Oudheid. Het Romeinse Rijk was grotendeels gebaseerd op slavernij. In een koninkrijk was de koning het machtigst. Na hem kwamen de heren of leenheren. De koning had hun hulp nodig tijdens gevechten. In ruil daarvoor gaf de koning de heren een stuk land. In 1214 had koning Jan van Engeland meer dan 100 kastelen. Zoals in voorgaande tijden kende de middeleeuwen enkele standen.
De geestelijkheid
De geestelijken behoorden tot de hoogste stand in de middeleeuwse standensamenleving. In de tijd van de middeleeuwen speelde het geloof nog een grote rol in de samenleving. De geestelijken konden verdeeld worden in twee groepen:
- Hoge geestelijken: kardinalen (dit zijn na de paus de hoogste mensen in de kerk) en bisschoppen (de baas over de priesters);
- Lage/vrije geestelijken: monniken, priesters en nonnen.
De geestelijken namen veel beslissingen in de naam van God. Hierdoor was er veel vertrouwen in de kerk. Toch hadden de geestelijken ook een aantal plichten. Zo moesten ze bidden voor het volk (om iedereen in de hemel te krijgen), zorgen voor onderdak aan mensen zonder huis, boeken schrijven, kinderen lesgeven en zieken verzorgen. De gebouwen waar de geestelijken hun tijd doorbrachten waren kerken en kloosters. In de kloosters werd veel gebeden en gestudeerd. Ook kopieerde men hier oude manuscripten.
De adel
Tot de middelste stand behoorde de adel (rijke mensen in de middeleeuwen). Hier kun je denken aan ridders, koningen en koninginnen. De adel bezat grote stukken land en maakte hierover veel ruzie. Zij wilden steeds meer land veroveren om meer macht te hebben. De adel waren vaak de leenheren waarvan de boeren stukken land konden lenen. Zij maakten vaak inspectieritten om te kijken of iedereen aan het werk was. Als dochter van de adel leerde je vanaf 7 jaar om te spinnen, te weven en te naaien. Vanaf een jaar of 12 gingen zij toezicht houden op de dienstmeisjes binnen het kasteel. Als zoon van de adel werd je vanaf een jaar of 10 naar een ander kasteel gestuurd als bediende. Vanaf 14/15 jaar werd je opgeleid tot schildknaap. Je leerde met wapens omgaan, paardrijden en tafels te bedienen. Vanaf 20 jaar kreeg de zoon zijn eigen wapens. Kinderen van adel mochten niet zelf kiezen met wie ze wilden trouwen. Deze kinderen werden verplicht om met een bruid of bruidegom te trouwen die hun ouders hadden uitgekozen. Dat had vaak te maken met geld, rijkdom en bezittingen. Als een rijk meisje met een nog rijkere jongen trouwde, ging (een deel van) zijn geld ook naar haar en haar familie. De adel leefde in grote kastelen waar zij bescherming boden aan de boeren die zij in dienst hadden. Ook werd er geleefd in huizen van steen. Hier komt ook de uitdrukking 'steenrijk' vandaan. Adellijke families hadden meestal een eigen familiewapen, zeg maar een soort logo.
De boeren en burgers
Bij de laagste stand hoorden de boeren, burgers, poorters en horigen. Zij stonden onderaan in de standensamenleving. Deze groep bestond uit de meeste mensen. Als boer had je het zwaar, want je moest hard werken op het land van de adel. De gewassen die boeren verbouwden moesten zij voor het grootste gedeelte afstaan aan de adel. Een klein gedeelte mochten zij zelf houden om van te leven. Zowel mannen als vrouwen werkten op het land. Dit was de enige manier om genoeg voedsel te verbouwen. Het enige voordeel dat de boeren hadden, was dat zij bij gevaar bescherming kregen in het kasteel. De gezinnen van boeren waren vaak klein. Een kind was namelijk weer een extra mond om te voeden, terwijl er al weinig eten was. Wanneer boeren wel kinderen hadden, werkten deze kinderen mee op het land. Deze kinderen gingen niet naar school, want die bestond toen nog niet. Boerenkinderen hadden wel het geluk dat zij zelf mochten weten met wie zij wilden trouwen. Dit waren wel kinderen uit een ander boerengezin. Boeren moesten het doen met een klein houten huis. In dit huis was maar één kamer waarin het gehele gezin woonde. In deze kamer werd gekookt, gegeten en geslapen. De boeren sliepen op stro, omdat zij zich geen bed of bedstede konden veroorloven.
Onderwijs
Na de val van het West-Romeinse Rijk, was er weinig meer over van alle instellingen. Europa werd overspoeld door plunderende volkeren. Alleen de afgelegen kloosters van de Rooms-Katholieke Kerk wisten stand te houden. Vanuit de kloosters werd in de loop der tijden weer onderwijs gegeven. In de tijd van Karel de Grote kreeg het onderwijs een grote impuls. Ook werden teksten uit de Oudheid overgeschreven. Vooral Alcuinus speelde hier een belangrijke rol in.
Wetenschap
Monniken in de middeleeuwen geloofden dat niet alleen de Bijbel het woord van God was, maar dat de natuur, hemel en aarde net zo goed geschapen waren door God. Aanvankelijk leerden jongens om te lezen en te schrijven in een klooster, maar gaandeweg begon men zich steeds meer te interesseren voor de natuur. Er ontstonden kathedraalscholen. Er werden lessen gegeven in een kathedraal, niet alleen godsdienst, maar ook logica, retorica, wiskunde en sterrenkunde. In de 11e en de latere eeuwen werden steeds meer universiteiten opgericht, met goedkeuring van de paus. De eerste universiteit was de universiteit van Bologna (Italië). Ook andere universiteiten, zoals die van Parijs of Cambridge stammen uit die tijd. Men stond erg open voor uitvindingen uit de Byzantijnse, Arabische en Chinese wereld, die al snel werden overgenomen en verbeterd. De eerste universiteit van Nederland werd in 1575 opgericht in Leiden door Willem van Oranje.
Het geloof
In de middeleeuwen was in Europa vrijwel iedereen christelijk. Nadat tijdens het Oosters Schisma (1054) de Christelijke Kerk in tweeën was gesplitst in de Rooms-Katholieke Kerk en in de Oosters-orthodoxe Kerk werden de meeste mensen in West-Europa katholiek en in Oost-Europa orthodox. Daarnaast was er nog een andere grote godsdienst, de islam. De moslims namen veel land in, vooral van de orthodoxen en het kwam zelfs zo ver dat ze Jeruzalem veroverden. Jeruzalem was een heilige stad voor de christenen. Dat lieten de christenen niet op zich zitten en de tijd van de kruistochten brak aan.
Kruistochten waren gevaarlijke tochten naar Jeruzalem en andere heilige steden om ze van de moslims te bevrijden. Na veel bloedige gevechten verloren de kruisvaarders in 1291 hun laatste stad, Akko in het Noorden van Israël.
In het middeleeuwse Europa stonden honderden abdijen en kloosters. Soms midden in drukke steden en soms in een verlaten streek. Daar werkten monniken aan boeken, bewerkten het land en baden tot God. Aan het einde van de middeleeuwen gingen de monniken zich steeds verwaander gedragen en geld over de balk smijten. Wie hen geen geld gaf, ging naar de hel zo beweerden ze. Er waren natuurlijk ook veel goede monniken, die medelijden hadden met het hardwerkende volk, maar de verwaande papzak-monniken werden toch steeds groter in aantal. Naar deze monniken haalden Erasmus, Johannes Hus (en later tijdens de reformatie ook Maarten Luther en dergelijke) hard uit. De Kerk liet prachtige kathedralen bouwen en veel mensen bleven trouw katholiek, maar de basis voor een fikse godsdienstruzie was gelegd.
Hoe dachten de mensen over de dood?
Bijna iedereen geloofde in een leven na de dood. In het leven na de dood (het hiernamaals) was er de hemel en de hel. Nu kon een mens het dan slecht hebben (arm, ziek, honger), maar straks in de hemel zou alles beter zijn dan op aarde. In de hel kwamen alleen mensen die slecht waren of die niet naar de kerk wilden luisteren. De meeste mensen waren dan ook erg bang om naar de hel te gaan. Als iemand gestorven was, ging een familielid vaak naar een klooster om te bidden dat ze niet naar de hel zouden hoeven gaan. Want door goed te leven kwam je in de hemel, en door slecht te leven in de hel. De Kerk gaf uitleg over wat er goed en slecht in het leven was, daarom hadden de mensen veel respect voor de Kerk!
Ridders
De ridders vormden samen een soort leger: de strijdkrachten. Die vochten voor hun land. Ridder worden konden alleen mannen van adel. Die moesten om ridder te worden een opleiding volgen van soms wel 15 jaar. Meestal begon je met de opleiding als je 6/7 jaar oud was, dan was je een 'page' (ridder in opleiding). Dan mocht je in het huis van je ridder helpen met huishoudelijke klusjes en je was een soort bediende. Vaak mocht je ook al een beetje oefenen met wapens. Op je 14e werd je schildknaap van een ridder, vaak ergens anders dan waar je page was geweest. Dan mocht je al meer doen en vaak moest je helpen met het aantrekken van de harnas van een ridder, dat was namelijk een hele klus. En als je ongeveer 21 werd, dan werd je tot ridder geslagen. Je moest dan buigen voor de koning en die tikte dan (zachtjes) op je schouder met zijn zwaard. De nacht daarvoor moest je doorbrengen in de kapel (een soort kamer waar een altaar stond). Je mocht dan voor niemand opendoen, je mocht niet praten, je mocht niet slapen en het was ten strengste verboden om de kapel te verlaten. Overtrad je één van deze regels, dan kon je het ridder worden wel vergeten. Nadat je tot ridder was geslagen was het de rest van de dag groot feest. Als je ridder werd, had je veel bepantsering. Dat zijn ijzeren platen om je te beschermen tegen zwaardslagen en pijlen. Het harnas was in totaal meer dan 10 kilo zwaar. Elke ridder had een wapen, zoals: een bijl, een dolk, een knots met scherpe punten.
Veel ridders werden beroemd om hun heldendaden. Dit zijn een paar beroemde ridders:
- Godfried van Bouillon, een Frankisch ridder, was een van de eerste ridders die in een kruistocht vocht. In 2005 eindigde hij op plaats 17 in de Franstalige versie van de Grootste Belg.
- Bertand du Guesclin, een Franse ridder die met zijn leger Frankrijk terug van Engeland veroverde.
- Prins Edward (De zwarte prins), hij was een Engelse ridder. Hij werd zo genoemd omdat hij altijd een zwart harnas droeg.
Toernooien
Ridders hielden vaak toernooien om te oefenen voor als het weer echt oorlog was. Toernooien bestonden uit verschillende onderdelen.
Zoals:
- Het steekspel - Bij het steekspel rijden 2 ridders op een paard tegen elkaar in en proberen met een lans elkaar op het schild te raken. Aan het wapen op het schild kon je de ridder herkennen. Dit werd ook wel het blazoen genoemd. Werd dat blazoen geraakt, dan kwam er een kras op. Dit is nog steeds een uitdrukking als iemand gefaald heeft (een kras op je blazoen krijgen).
- Het schijngevecht - Het schijngevecht is de oudste vorm van het toernooi. Een groep wordt in 2 groepen verdeeld. De ene groep moest de andere groep proberen te verslaan.
- Pas d’ armes - Een groep ridders daagt een andere groep uit om aan te vallen of te verdedigen. Bijvoorbeeld op een brug of een berg.
- Ringsteken - Niet alle onderdelen in een toernooi waren gevechten, maar meer spelen om de behendigheid te oefenen. Het ringsteken ging om kleine ringen van een paal te steken in galop.
Middeleeuwse straffen
In de middeleeuwen waren er afschuwelijke straffen, maar die had je in de Oudheid ook al. Denk maar eens aan de doodstraffen in het Colosseum. Daar gingen Romeinen voor hun plezier kijken naar hoe mensen op een spectaculaire manier werden vermoord.
Schandpaal
Je kon ook veroordeeld worden tot de schandpaal (ook wel kaak genoemd) dat was een soort paal met een plank waar 3 gaten in zaten. En daar moest je dan met je hoofd en handen in als je veroordeeld was. Daar mochten mensen je uitlachen en belachelijk maken. Soms mochten mensen rotte eieren of andere dingen naar zo'n iemand gooien, bijvoorbeeld omdat hij had gestolen.
Doodstraf
De zwaarste straf was de doodstraf, bijvoorbeeld door onthoofding, dan hakten ze je hoofd eraf. Dat gebeurde ook al in het Romeinse Rijk. Vaak gebeurde dat als je een belangrijk iemand was. Soms ging dat met een soort guillotine (de Halifax). De eerste op schrift gestelde onthoofding met de Halifax Gibbet vond plaats in 1286 in Halifax in Engeland. Dan moest je gaan liggen op een plank met je hoofd in een gat tussen 2 planken. Die planken hadden bovenin ook een spleet. Dan zakte het mes naar beneden door de spleet. Deze straf was nog steeds afschuwelijk, maar minder pijnlijk. Je had namelijk niet zoveel pijn te lijden, want je hoofd ging er in één keer af. Of je ging aan de galg. Vaak gebeurde dat als je een "gewone" burger was. De galg was een paal met een balk eraan vast en een touw met lus hing daaraan, dan moest je je hoofd door de lus steken en langzaam kreeg je geen adem meer. Je kon ook tot de brandstapel veroordeeld Dat was een grote stapel hout met een paal waar ze aan vast werden gebonden. Die stapel hout staken ze vervolgens in brand. Soms werden (vooral) vrouwen eerst gewurgd om haar de pijn van het verbranden niet mee te hoeven laten maken. In de laatste eeuw van de middeleeuwen konden mensen worden beschuldigd van hekserij. De Kerk heeft hekserij altijd beschouwd als heidense ideeën en ze afgedaan als onzin, maar dat veranderde in de 15e eeuw. In de vroegmoderne tijd werden steeds meer mensen beschuldigd voor hekserij. De bekendste persoon die voor hekserij werd aangeklaagd was Jeanne d'Arc (1431). Ze werd op de brandstapel gegooid.
Weetjes en feiten
- Tijdens de aanval schoot een katapult rottende en dode dieren en bijenkorven.
- In de buitenmuren van een kasteel zitten smalle ramen en gaten. Dat was heel handig, want de vijand kon de mensen achter het raam niet goed raken, terwijl de mensen achter het raam wel makkelijk de vijand konden raken.
- Het aankleden van een ridder duurde soms wel 1 uur, zelfs als iemand hielp.
- De afwas werd schoongemaakt met zand of kruiden.
- Vrouwen droegen vroeger ook make-up, echter was deze van koolstof.
- Toen de renaissance zich in de 14e en 15e eeuw vanuit Italië over een groot deel van Europa verspreidde en na de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492, waren de middeleeuwen afgelopen. Met de reformatie kwam nu de mens steeds meer centraal te staan.
Video
- Karel de Grote, een van de grootste leiders uit de Europese geschiedenis
- Echt monnikenwerk
- Kathedralen en universiteiten in de middeleeuwen
- Attila de Hun zaait terreur
- Willibrord bekeert heidense volkeren
- Timoer Lenk vermoordt grote delen van allerlei volkeren
- Stefanus bekeert zich tot het christendom