Haagse school
De Haagse School was een beweging (stroming in de Nederlandse kunst) van Nederlandse kunstschilders met gelijke ideeën, die grofweg tussen 1860 en 1900 in Den Haag werkten, of op een andere manier verbonden waren met Den Haag. Ze zetten zich af tegen de stroming van de romantiek die in de eeuw voor hun tijd in de Hollandse schilderkunst de toon zette en die de werkelijkheid mooier maakte dan dat het werkelijk was.
De schilders van de Haagse School waren onder andere Jozef Israëls, de gebroeders Jacob en Willem Maris, Willem Roelofs, Constant Gabriël, Hendrik Willem Mesdag en Anton Mauve, die later ook deel zou uit maken van de Larense school.
Kenmerken
Kenmerkend voor de Haagse school was dat de schilders met hun werk een spiegel probeerde te zijn van hun eigen stemming en gevoel. Ze bewonderden de School van Barbizon, een groep van Franse kunstenaars, die net als zij zoveel mogelijk en plein air (in de open lucht) werkten.
De onderwerpen die de Haagse school leden kozen waren typisch "Hollands": polders, rivierlandschappen, koeien, schapen, molens, visserstaferelen, bomschuiten op en aan het strand en vrijwel altijd spelen grote wolkenpartijen een rol. Buiten Nederland worden dat de typische Hollandse luchten genoemd. De weergave van het licht en de atmosfeer stond centraal. Over het algemeen zijn de geschilderde scenes vrij realistisch, ofwel naar de werkelijkheid geschilderd. Omwille van de compositie (vlakverdeling) konden bijvoorbeeld groepjes mensen iets verplaatst zijn.
Aanvankelijk was het kleurgebruik nogal somber. Veel bruinen en grijzen. Later veranderde dit onder invloed van het in Frankrijk ontstane impressionisme dat frisse kleuren gebruikte, met een losse toets (niet nauwkeurig geschilderd, maar juist een beetje vlekkerig). Tot in de 20e eeuw zou de stijl van de Haagse School populair blijven.
Het begin
Je kunt zeggen dat de schilderkunst rond 1850 een beetje vastgeroest zat in de weinig reële romantiek. Ook in Nederland had er nauwelijks vernieuwing plaatsgevonden. Echter door de omstandigheden van oorlogen en industriële revolutie (die in Nederland veel later op gang kwam) wilde men wat anders. Dat zag je ook in de literatuur bij het naturalisme. Jonge Nederlanders die bijna de traditionele kunstacademie hadden afgerond trokken naar het buitenland, zoals naar Brussel en Barbizon vlak bij Parijs. Daar zagen ze hoe hun collega's de realiteit en de sfeer van het moment en wat dat met je deed probeerden vast te leggen. Zichtlijnen en compositie werden belangrijker.
Ook de galerijen waar schilderijen werden tentoongesteld en verkocht, hadden werken van de Barbizonschilders hangen. De verkoop ervan liep goed.
Naar buiten
De stadse kunstenaars trokken vooral in de zomermaanden naar buiten. Het strand en de duinen bij Scheveningen, en later ook Katwijk. Maar ook verder weg zoals Kortenhoef en Noorden. De komst van de stoomtrein (1839) maakte dat ook mogelijk. Op 25 juni 1864 reed de eerste tram in Nederland: een paardentram van de DTC (Dutch Tramway Company). De tramlijn liep van Den Haag naar Scheveningen. Vrij snel daarna kwam ook onder andere de Gooische Stoomtram.
Oosterbeek bij Arnhem was ook een plek die kunstenaars aantrok. Landgoed "De Hemelsche Berg" van schrijver Jan Kneppelhout, was een belangrijk ontmoetingspunt. Oosterbeek werd in die tijd wel het Hollandse Barbizon genoemd.
Dat wat men schilderde was een zoektocht naar een eenvoudige, alledaagse waarheid. Hierbij speelde het observeren (kijken) een grote rol. Licht, lucht, schemer en mist werden vastgelegd in grijzige tonen, iets waar de Haagse School later bekend om zou worden. De kunstacademie vond het maar niets.
Vaak maakte men buiten vlug geschilderde schetsjes die thuis verder werden uitgewerkt. De fotografie stond nog in de kinderschoenen en werd nog niet erg veel gebruikt. Ook maakten ze meer en meer gebruik van waterverf (aquarelverf), waarbij ook de schetsen zelf in de belangstelling kwamen. Met name Weissenbruch en Anton Mauve toonden zich meesters in het aquarelleren. Het werd een op zichzelf staande kunstvorm.
Meer erkenning
Rond 1870 komt er meer waardering voor het werk van de Haagse schildersgroep. Kunst werd meer verkocht en verzameld in die tijd, onder andere door het koninklijk huis. Veel werk werd in Engeland, Amerika en Canada verkocht. Ook op de tentoonstellingen van die tijd trok de Haagse School steeds meer belangstelling. Ook tijdens andere internationale exposities, onder andere op de Parijse salon en de Biënnale in Venetië, kregen ze meer aandacht en bewondering. De invloed van de oude meesters als Rembrandt en van Jacob van Ruisdael werden in de Haagse School schilderijen terug herkend. De pers merkte de buitenlandse positieve aandacht op en begon voorzichtig ook wat positiever te schrijven. Zij schreven over de Haagse Scholers, omdat de meeste schilders er vandaan kwamen.
Uitbreiding naar buiten Den Haag
Eind jaren 1870 breidde het aantal kunstschilders die schilderden in de stijl van de Haagse School zich sterk uit. En niet alleen in Den Haag maar bijvoorbeeld ook in Amsterdam. Er ontstonden nieuwe schildersdorpen zoals Laren, waar de rechtstreeks met de Haagse School verwante Larense School ontstond. Ook het daar nabij gelegen Blaricum en Kortenhoef waren in trek. Evenals Nunspeet. Nog altijd vind je er huizen met ateliers, met de typische hoge raampartijen aan de noordzijde van het huis. Vele Haagse kunstenaars zouden er zich later vestigen, om de stad en de opkomende industialisatie te kunnen ontvluchten. Het was alsof ze de veranderende tijden voelden aankomen en met zekere nostalgie de oude sfeer nog vastlegde. In 1882 schilderden Mesdag en anderen het Panorama Mesdag. Het werkelijke aanzicht van Scheveningen van toen zou daarna drastisch veranderen.
Overgang naar 'Hollands' impressionisme
Nieuwkomers met de Haagse School als basisopleiding kozen rond 1885 voor het impressionisme wat vanuit Frankrijk was over komen waaien. Het platteland werd vaker verruild voor het stadse. Met name George Hendrik Breitner, Willem de Zwart en Isaac Israëls (de zoon van Jozef) kozen hiervoor. Breitner en Isaac Israëls verhuisden naar Amsterdam, waar ze de grondslag legden voor wat het Amsterdams impressionisme zou gaan heten.
Ook Vincent van Gogh, Jan Toorop en Piet Mondriaan hebben hun basis in de Haagse School.
De stijl van de Haagse School bleef nog lang bestaan. Na de eerste wereldoorlog werd het als oubollig (ouderwets) bestempeld, maar kreeg in 1965 weer meer waardering. Het Haags Gemeentemuseum en ook het Larense Singermuseum, danken er voor een belangrijk deel hun bestaan eraan.