Hobo
Een hobo is een blaasinstrument. Om precies te zijn een houtblazer. Het woord hobo is afkomstig van het Franse hautbois, wat 'hoog hout' betekent. In het Engels wordt het een Oboe genoemd. Vroeger werd de basis van de hobo van buxushout gemaakt, maar tegenwoordig wordt ook kunststof gebruikt.
Een sopraanhobo is ongeveer 65 cm ( 25 1 / 2 inch) lang, met metalen toetsen, heeft een conische boring (van smal naar brede pijp) en een uitlopende bel. De hobo wordt met een dubbelriet aangeblazen. Het dubbelriet wordt gevormd door twee licht gebogen rietbladen, die met garen rond een metalen pijpje worden bijeengebonden. Het wordt direct tussen de lippen genomen en door het aanblazen komen beide rietbladen in trilling. Zo ontstaat er een geluidsgolf. De kenmerkende toon is veelzijdig en wordt beschreven als "helder". Hoewel de hobo net als de fagot gebruikmaakt van een dubbelriet, is het instrument historisch gezien geen familielid van de fagot, wel van de schalmei en van de pommer. Familieleden van de hobo zijn onder andere de musette (piccolo hobo), de bashobo en de cor anglais (Engelse hoorn).
Een muzikant die hobo speelt, wordt een hoboïst genoemd.
Tegenwoordig wordt de hobo algemeen gebruikt als orkest- of solo-instrument in orkesten als symfonieorkesten, harmonieorkesten en kamerorkesten. De hobo wordt vooral gebruikt in klassieke muziek, filmmuziek, sommige volksmuziek genres, en is af en toe te horen in jazz, rock en populaire muziek. De hobo wordt algemeen gezien als het instrument dat het orkest stemt met zijn kenmerkende 'A', als een soort van stemvork zeg maar.
De meeste hoboïsten schrapen hun eigen riet om de gewenste toon en gevoeligheid te bereiken. Dat moet vrij precies gebeuren. Beginnende hoboïsten maken zelden hun eigen rieten, omdat het proces moeilijk en tijdrovend is. Ze kopen in plaats daarvan vaak rieten bij een muziekwinkel. In de handel verkrijgbare rietstengels zijn verkrijgbaar in verschillende hardheden; een middelgroot riet is erg populair, en de meeste beginners gebruiken middelzachte rieten. Deze rieten, zoals klarinet-, saxofoon- en fagot- rieten, zijn gemaakt van de rietsoort Arundo donax. Kleine variaties in temperatuur, hoogte (boven NAP), weer en klimaat kunnen ook een effect hebben op het geluid van het riet, evenals hele kleine veranderingen in de vorm van het riet. Het moet ook nog eens 'goed naar de mond staan' van de hoboïst. Vandaar dat ze iets heel persoonlijks hebben.
Hoe het begon
De gewone hobo verscheen voor het eerst in het midden van de 17e eeuw, toen hij een hautbois werd genoemd. Deze naam werd ook gebruikt voor zijn voorganger, de schalmei die al in de middeleeuwen bestond, waarvan de basisvorm van de hautbois is afgeleid. Grote verschillen tussen de twee instrumenten zijn onder meer de verdeling van de hautbois in drie delen, of verbindingen (die een nauwkeurigere fabricage mogelijk maakten), en het weg laten van de zogeheten pirouette, de houten richel onder het riet waardoor spelers hun lippen konden laten rusten. De exacte datum en plaats van herkomst van de hautbois zijn onduidelijk, evenals de personen die het instrument bedachten. De hobo speelt een belangrijke rol in de barokke muziek. F. Lorée uit Parijs heeft het moderne instrument verder ontwikkeld. Kleine verbeteringen aan de boring en de toetsen zijn doorgegaan in de 20e eeuw.
Moderne hobo
De moderne standaardhobo wordt meestal gemaakt van grenadille, ook wel bekend als Afrikaans zwarthout, hoewel sommige fabrikanten ook hobo's maken van andere houtsoorten van het geslacht Dalbergia, waaronder cocobolo, rozenhout en viooltjeshout (ook bekend als kingwood). Ebony (geslacht Diospyros) is ook gebruikt. Hobo's van studentenmodellen zijn vaak gemaakt van kunststofhars, om te voorkomen dat instrumenten barsten (wat bij houten instrumenten nogal eens gebeurt), maar ook om het instrument goedkoper te maken.
Er wordt gespeeld met een dubbel riet dat bestaat uit twee dunne bladen van riet die aan elkaar zijn vastgemaakt op een metalen buisje met een kleine diameter (nietje) dat in de riethouder aan de bovenkant van het instrument wordt gestoken. De toetsen worden meestal gemaakt van nikkel-zilver (is een koperlegering met nikkel en vaak zink) en zijn bedekt met een zilver - of soms goud laagje.
Peter en de wolf
In het muzikale sprookje "Peter en de Wolf" van Sergei Prokofiev uit 1936 staat de hobo voor de eend. De kleine vogel wordt gespeeld door de dwarsfluit, de kat door een klarinet, grootvader door de fagot, de wolf door Franse hoorns, de jagers door pauken en basdrum en Peter wordt gespeeld door strijkinstrumenten.