Wetenschappelijke revolutie
De wetenschappelijke revolutie vond plaats tussen ongeveer 1600 en 1800. De revolutie beleefde haar hoogtepunt in de 18e eeuw. Tijdens de wetenschappelijke revolutie ontstond de moderne wetenschap van vandaag de dag. Klassieke ideeën (die vaak op religie gebaseerd waren) werden vervangen door moderne ideeën. In deze tijd ontstonden nieuwe inzichten in de natuurkunde, biologie, scheikunde, wiskunde en astronomie.
De revolutie ging niet zonder slag en stoot, aangezien de kerk zich vaak verzette tegen deze moderne ideeën. Zo kreeg de sterrenkundige Galileo Galilei ruzie met de kerk, aangezien hij ontdekte dat de zon het middelpunt van het zonnestelsel was (en niet de aarde). De wetenschappelijke revolutie was het gevolg van de renaissance. Tijdens de 18e eeuw kreeg de revolutie steeds meer steun van vorsten onder het verlicht absolutisme. Dit laatste deel van de wetenschappelijke revolutie viel samen met de verlichting. Verschillende figuren uit de wetenschappelijke revolutie hadden dan ook invloed op de verlichting (en omgekeerd).
Bekende gezichten uit de wetenschappelijke revolutie zijn astronomen als Galilei, Nicolaas Copernicus en Johannes Kepler, biologen als Andreas Vesalius en William Harvey, scheikundigen als Pierre Cassendi, Robert Boyle, John Dalton en Antoine Lavoisier, natuurkundigen als Isaac Newton en Antoni van Leeuwenhoek en wiskundigen als Gottfried Wilhelm Leibniz. Ook waren René Descartes en Francis Bacon bij de wetenschappelijke revolutie betrokken voor het opstellen van de zogeheten wetenschappelijke methode.