Klassieke filosofie
Klassieke filosofie of antieke filosofie gaat over de filosofie die in de oudheid (750 v.Chr. tot 500 n.Chr.) werd ontwikkeld. Het verwijst voornamelijk naar de Griekse en Romeinse filosofie.
Presocratische filosofie
Rond de 6de eeuw voor Christus ontstond er een verschuiving van een wereldbeeld gebaseerd op mythen en geloof naar een meer filosofisch en wetenschappelijk wereldbeeld. De eerste filosofen waren de presocratici. Dit waren filosofen vóór Socrates. Zij bestudeerden vooral de natuur en het heelal en probeerden natuurverschijnselen uit te leggen zonder verhalen over goden te gebruiken. Ze wilden vooral weten hoe dingen werken, niet zozeer waarom.
Vroege presocratici
De Zeven Wijzen worden als de grondleggers van de presocratische filosofie beschouwd. Zij leefden rond de 6e eeuw voor Christus. Er bestaan meerdere lijsten met namen van deze wijzen, maar volgens Plato waren de Zeven Wijzen:
- Thales van Milete. Hij geldt als de eerste filosoof. Hij dacht dat alles in de natuur is ontstaan uit water.
- Pittakos van Mytilene. Hij dacht dat het belangrijkste in het leven is om te weten wanneer je iets moet doen en wanneer niet.
- Bias van Priëne. Hij dacht dat het beste in het leven is om goed voor anderen te zijn.
- Solon van Athene. Hij dacht dat eerlijkheid en gelijkheid het belangrijkst zijn voor een goede samenleving.
- Cleobulus van Lindus. Hij dacht dat zelfbeheersing belangrijk is voor een goed leven.
- Myson van Chenai. Hij dacht dat je gelukkig wordt door niet te veel te doen in het leven.
- Chilon van Sparta. Hij dacht dat het het beste is om niet te veel of te weinig van iets te doen, maar in balans te blijven.
Ook waren er andere bekende filosofen in deze periode.
- Anaximander van Milete. Hij dacht dat alles begon met iets oneindigs genaamd apeiron.
- Anaximenes van Milete. Hij dacht dat lucht het oerelement was waaruit alles in de wereld voortkwam.
- Xenophanes van Colophon. Hij dacht dat er één enkele goddelijke kracht was en dat die god niet als een mens moest worden gezien.
Midden-presocratici
In de late 6e eeuw voor Christus tot het midden van de 5e eeuw voor Christus begonnen filosofen meer te kijken naar hoe het universum werkt en verandert, en ze dachten na over de belangrijkste regels die alles beïnvloeden. Ze begonnen ook na te denken over ideeën die niet alleen over stoffelijke dingen gingen (dus over dingen die je bijvoorbeeld kunt aanraken), maar ook over gedachten en abstracte concepten. Bekende filosofen in deze periode waren:
- Pythagoras van Samos. Hij dacht dat je door te werken met getallen en wiskunde de natuur en het heelal beter kon begrijpen.
- Heraclitus van Efeze. Hij dacht dat alles voortdurend verandert en dat vuur het basiselement van de wereld is.
- Parmenides van Elea. Hij dacht dat verandering en beweging een illusie waren en dat alleen het Ene, iets dat nooit verandert en niet deelbaar is, werkelijk bestond.
- Empedocles van Agrigentum. Hij dacht dat alles in de wereld bestond uit vier elementen (aarde, water, lucht en vuur) en dat liefde en ruzie de wereld beïnvloedden.
- Anaxagoras van Clazomenae. Hij dacht dat alles in de natuur uit hele kleine deeltjes bestond die hij nous (de geest) noemde, en dat dit de kracht was die het universum aanstuurde.
Late presocratici
Tijdens de late 5e eeuw voor Christus richtten filosofen zich meer op de ontwikkeling van specifieke filosofische concepten en ideeën. Ze probeerden dingen te begrijpen door wetenschap en theorieën te gebruiken. Belangrijke personen in deze periode waren:
- Leucippus. Hij dacht alles uit kleine, ondeelbare deeltjes bestond. Hij wordt gezien als de grondlegger van het atomisme.
- Democritus van Abdera. Net als Leucippus dacht hij dat alle dingen in de wereld waren samengesteld uit kleine, onveranderlijke deeltjes. Deze zouden volgens hem altijd in beweging zijn.
Sofisten
In de tijd van de presocratische filosofen lag de nadruk nog niet op de mens, maar dat veranderde toen de sofisten verschenen. De sofisten zeiden dat mensen goed moesten nadenken over alles, niet alleen over de natuur, maar ook over wat goed is en hoe de samenleving werkt. De sofistiek begon met twee filosofen:
- Protagoras van Abdera. Hij bedacht het relativisme: iedereen heeft zijn eigen waarheid en waarden, en uitspraken zijn nooit absoluut waar of onwaar. Alles is volgens hem subjectief.
- Gorgias van Leontini. Hij dacht dat niets echt bestaat, en zelfs als iets wel bestaat, kunnen we het niet begrijpen of aan anderen uitleggen.
Bloeitijd van de klassieke filosofie
Waar presocratische filosofen zich voornamelijk richtten op natuurfilosofie en het begrijpen van de natuurlijke wereld, werd er later in de filosofie meer nagedacht over ethiek, politiek, metafysica en kennistheorie. Presocratici dachten na door naar dingen te kijken en te denken, terwijl klassieke filosofen veel nadachten en met anderen praatten om hun ideeën te begrijpen. In de Griekse oudheid stonden drie klassieke filosofen centraal:
- Socrates. Dit was de eerste filosoof die de mens centraal stelde in plaats van de natuur. Volgens hem bestaat er dé waarheid en hét goede. Hij vroeg Griekse burgers vragen te stellen over zichzelf, hun goden en de waarden die ze belangrijk vonden.
- Plato. Hij stelde dat de wereld waarin wij leven (dus alles wat we met onze zintuigen kunnen waarnemen) slechts een afspiegeling is van een perfecte Ideeënwereld.
- Aristoteles. Dit was de belangrijkste geleerde uit de klassieke oudheid. Volgens hem bestaat alles uit twee belangrijke onderdelen: de spullen waarvan iets is gemaakt (de materie) en hoe die spullen zijn gevormd (de vorm). Zo dacht hij dat een levend wezen een combinatie is van het lichaam (de materie) en de ziel (de vorm).
Hellenistische filosofie
De hellenistische periode was een tijd waarin de Griekse cultuur heel invloedrijk was, beginnend met de veroveringen van Alexander de Grote en eindigend toen de Romeinen Griekenland en het oude Nabije Oosten veroverden. Terwijl de vroegere Griekse filosofen zich vooral richtten op Athene en de Griekse stadstaten, ging het hellenisme meer over universele ideeën. Dat kwam mede door vermenging van culturen. Ook verschoof de focus van filosofie naar persoonlijke ethiek en het bereiken van een gelukkig en vredig leven.
Epicurisme
Tijdens het tijdperk van het epicurisme, dat begon in de 4e eeuw voor Christus, werd de filosofie van Epicurus ontwikkeld en verspreid. Twee belangrijke filosofen in deze periode waren:
- Epicurus. Zijn filosofie ging over het vinden van geluk door pijn te vermijden, eenvoudig te leven en zelf kunnen zorgen voor wat je nodig hebt.
- Titus Lucretius Carus. Hij dacht dat alles uit kleine deeltjes, atomen, bestaat. Hij zei ook dat mensen gelukkig moeten proberen te zijn door rustig en zonder pijn te leven. Daarbij vond hij dat je de natuur kon uitleggen zonder aan het bovennatuurlijke te denken.
Stoïcisme
Het stoïcisme ontstond rond 300 voor Christus in het oude Griekenland. De Stoa zegt dat we geen verborgen waarheden achter dingen moeten zoeken, zoals Plato deed, maar dat we moeten leren van wat we zien en ervaren. Dat is onze enige manier om dingen te begrijpen, volgens hen. Er waren vele stoïcijnen:
- Zeno van Citium. Hij was de stichter van het stoïcisme. Hij dacht dat het goed is om je emoties onder controle te houden en te leven in harmonie met de natuur om wijs en kalm te zijn.
- Chrysippos van Soli. Net als Zeno dacht hij dat door te leven in harmonie met de natuur en de rede te volgen, mensen geluk en wijsheid kunnen bereiken.
- Panaetius van Rhodos. Hij vond dat mensen filosofie in hun dagelijks leven moesten gebruiken om goed en wijs te leven.
- Posidonius van Apamea. Hij dacht dat gevoelens en denken samenwerken en dat het begrijpen van de natuur en het heelal belangrijk is om wijs te zijn.
- Lucius Annaeus Seneca. Hij dacht dat innerlijke rust en deugdzaamheid bereikt kunnen worden als mensen hun emoties beheersen en verstandig nadenken, zelfs als het leven moeilijk is.
- Epictetus. Hij geloofde dat geluk voortkomt uit het accepteren van wat je niet kunt veranderen en je te richten op wat je wél kunt veranderen.
Scepticisme
Het scepticisme ontstond rond de 4e eeuw voor Christus. Sceptici geloofden dat het moeilijk was om helemaal zeker te zijn van iets. Ze vonden dat we altijd vragen moeten blijven stellen en niet te snel moeten denken dat we alles weten. Ze zeiden dat we soms moeten toegeven dat we dingen niet helemaal begrijpen. Een aantal belangrijke filosofen uit deze stroming waren:
- Pyrrho van Elis. Hij dacht dat we nooit zeker kunnen zijn van iets, dus moeten we stoppen met oordelen en onze gedachten openhouden zonder beïnvloed te worden door overtuigingen.
- Carneades van Cyrene. Hij vond dat het oké was om van gedachten te veranderen en te twijfelen, afhankelijk van wat we leren en horen.
- Aenesidemus. Hij stelde dat we nooit zeker kunnen zijn van iets en dat alle overtuigingen in twijfel moeten worden getrokken.
- Sextus Empiricus. Hij dacht dat het goed was om geen oordeel te hebben en in evenwicht te blijven tussen verschillende ideeën om innerlijke rust te vinden.
Socratische scholen
De socratische scholen waren filosofische scholen die werden beïnvloed door de ideeën en methoden van Socrates. Er waren verschillende socratische scholen die opgericht of vertegenwoordigd werden door filosofen. Enkele bekende oprichters of vertegenwoordigers waren:
- Diogenes van Sinope. Hij vertegenwoordigde de cynische school, waarbij het ging over een simpel leven leiden zonder veel spullen. Ze vonden dat je de regels van de samenleving in twijfel moest trekken en dat het belangrijk was om goed te zijn en weinig te hebben.
- Euclides van Megara. Hij richtte de Megarische school op, die veel nadruk legde op het gebruiken van logica en redenering. Ze probeerden moeilijke vragen en verkeerde argumenten te herkennen en wilden mensen leren hoe ze goed konden nadenken.
- Aristippos van Cyrene. Hij vertegenwoordigde de Cyreense school, waarbij het draaide om geluk en plezier. Ze dachten dat we direct plezier moesten zoeken en pijn moesten vermijden.
Neoplatonisme
Het neoplatonisme ontstond in de 3e eeuw na Christus en bouwde voort op de ideeën van Plato. Deze filosofische stroming draaide om het idee dat er een allerhoogste werkelijkheid was, het Ene, en dat het doel van het leven was om dichter bij het Ene te komen door filosofie. Neoplatonisten geloofden ook dat alles in de wereld verbonden was en voortkwam uit hogere niveaus van realiteit. Er waren twee bekende neoplatonisten:
- Plotinus van Alexandrië. Hij geloofde in de eenheid van alle dingen en dat het doel van het leven was om terug te keren naar het Ene door te filosoferen.
- Proclus Diadochus. Hij dacht dat alles wat we weten afkomstig is van iets goddelijks en dat filosofie ons dichter bij dat goddelijke brengt.
Overgang naar de middeleeuwen
Na de oudheid veranderde Europa enorm. Het christendom werd belangrijk en mensen begonnen filosofie te combineren met religie. Hoewel ze oude kennis bewaarden, gingen ze zich meer richten op godsdienstige vragen.
- Boëthius. Hij geloofde in de combinatie van filosofische wijsheid en christelijk geloof om een harmonieus leven te leiden en te begrijpen hoe God in de wereld werkt.
- Augustinus van Hippo. Hij dacht dat mensen van nature zondig zijn en dat God's genade nodig is voor redding. Hij combineerde het christelijk geloof met de neoplatonische filosofie.