Dejima

Uit Wikikids
(Doorverwezen vanaf Decima)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Een plattegrond van Dejima
Loge van Deshima
Dejima

Dejima (ook bekend als Deshima of Decima, Japans: 出島, uitstekend eiland) was een klein, kunstmatig eilandje in de haven van Nagasaki, Japan. Het eilandje is zo bekend, omdat het van 1641 tot en met 1859 een Nederlandse handelspost was. Deze handelspost was het enige contactpunt tussen Japan en Europa.

Aankomst in Japan

De baai van Hirado: Rechts, aan zee, ligt de Nederlandse handelspost; Links, in het binnenland, ligt de Engelse handelspost. Na tien jaar vertrokken die weer.

In de 16e eeuw was er een burgeroorlog in Japan geweest. Verschillende families streden om de macht. In 1600 won Tokugawa Ieyasu van zijn rivalen, en werd hij de machtigste man dan heel Japan, zelfs machtiger dan de keizer. Tokugawa werd namelijk shogun, vergelijk het met de koning en de minister-president. Het verschil tussen de shogun en de minister-president is dat de titel shogun erfelijk is, terwijl de minister-president om de vier jaar wordt gekozen. De familie Tokugawa zou tot 1868 over Japan regeren.

Niet lang nadat Tokugawa Ieyasu zijn rivalen had verslagen, kwamen de eerste Nederlanders op hun schip de Liefde aan in Japan. Dit was niet de bedoeling; doordat de Liefde in een storm was beland, spoelde het aan op de kust van het eiland Kyushu. Veel bemanningsleden hadden dit niet overleefd, maar de Engelse stuurman William Adams wel. Hij werd vrienden met Ieyasu. De Nederlanders konden Ieyasu helpen om aan de macht te blijven, en Ieyasu kon Nederland helpen door zilver met hen te verhandelen. Een meer dan 250 jaar durende samenwerking was geboren.

Het duurde negen jaar totdat er weer Nederlanders aankwamen, deze keer met een missie. De bemanningsleden van de VOC-schepen Rode Leeuw met pijlen en Griffioen wilden namelijk een handelsverdrag sluiten met Japan. Dit lukte ze met hulp van Prins Maurits én de bemanningsleden van de Liefde, die inmiddels wel konden opschieten met de shogun. De Nederlanders kregen van Ieyasu vier handelspassen. Daarmee konden ze in elke Japanse haven handel drijven. De VOC besloot om een handelspost te openen in Hirado.

Nieuwe basis: Dejima

Een schilderij van Dejima

De opvolgers van Ieyasu hadden het niet zo op de Europeanen. Zijn kleinzoon, Tokugawa Iemitsu, was anti-Europees. Hij wilde dat Japan volledig afgesloten werd van de buitenwereld. Daarom liet hij een eilandje bouwen in de Baai van Nagasaki: Dejima (Japans: Eiland dat uitsteekt). Hierop liet hij twee jaar lang de Portugezen wonen. De Portugezen waren namelijk druk bezig de Japanners te bekeren tot het christendom, iets wat de Nederlanders niet deden. Iemitsu vond dat niet zo leuk. Twee jaar later werden de Portugezen het land uitgezet. De Nederlanders waren nu het enige contact tussen de buitenwereld en Japan. In 1641 beval de shogun de Nederlanders om van Hirado naar Dejima te verhuizen.

Het leven op Dejima

Dejima was maar klein, ongeveer zo groot als de Dam in Amsterdam. Het bestond uit twee straatjes in de vorm van een T. Er mochten maar 10 tot 20 Nederlanders op het eilandje aanwezig zijn. Zij mochten het eilandje niet af, behalve tijdens de jaarlijkse hofreis naar de shogun (zie kopje #De reis naar Edo). Behalve dat ze weinig vrijheid hadden, werden ze constant in de gaten gehouden door metsukes, Japanse spionnen. De VOC'ers noemden hen dwarskijkers (pottenkijkers in modern Nederlands).

Het hoofd van de VOC op Dejima heette opperhoofd. Elk jaar moesten de Nederlanders van de Japanners een nieuw opperhoofd sturen. Japan wilde namelijk niet dat de Nederlanders te veel kennis zouden krijgen van de Japanse taal en gewoonten of vrienden zouden worden met Japanse kooplieden, ambtenaren en vrouwen.

Behalve het opperhoofd waren er ook andere functies op Dejima. Er was een boekhouder, een dokter, een pakhuismeester, een schrijver, timmermannen en natuurlijk een kok. Veel Nederlanders hadden een Javaan als bediende. Nederland had namelijk een grote kolonie in Indonesië: Nederlands-Indië. Er mochten geen Nederlandse vrouwen aanwezig zijn op Dejima. De VOC-dienaren moesten konden hun vrouwen dus meer dan een jaar lang niet zien.

Het bestaan op Dejima was heel eentonig en saai. Elke dag ging er hetzelfde als de vorige. Héél soms mochten de Nederlanders een tripje maken naar Nagasaki. Daarvoor hadden ze toestemming nodig van de gouverneur van de stad (een soort burgemeester). Tijdens zo'n dagje Nagasaki werden ze vergezeld door Japanse tolken (vertalers) én soldaten. Degene die het dagje uit had bedacht moest alle kosten betalen.

De Japanners hadden het niet zo op het Christendom. Daarom hadden ze de Portugezen ook het land uitgestuurd. Als er een Nederlands schip aankwam bij Japan controleerde de Japanners altijd eerst of er bijbels aan boord waren. De Nederlanders mochten zelf wel bijbels hebben, maar mochten die niet aan Japanners geven, nog geeneens laten zien. De Nederlanders hielden zich hieraan.

Als er een Nederlander was overleden, kreeg hij een zeemansgraf. Dat betekent dat je een overledene vanaf een boot de zee in gooit. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw, konden de Nederlanders begraven worden op een speciale begraafplaats.

De reis naar Edo

De shogun had een behoorlijk verlanglijstje voor de Nederlanders!

Elk jaar ging er een gezelschap van Nederlanders op weg naar Edo (oude naam van Tokio). Het opperhoofd was samen met de andere VOC'ers op weg naar de shogun om hem te bedanken voor de handelsrechten en hem op de hoogte houden van het wel en wee in Europa. De reis van Dejima naar Edo duurde anderhalve maand: Duizend kilometer over het strand, door de bossen, bergen en rivieren. In totaal waren ze met zo'n tweehonderd man onderweg: Niet alleen Nederlanders, maar ook Japanse ambtenaren en dienaren. Zij reisden per paard. De paarden vervoerden ook alle bagage. Niet alleen eten en drinken voor onderweg, maar vooral cadeautjes voor de shogun. En dat waren er nogal wat! De Nederlanders daarentegen zaten in een draagstoel, een norimon. Héél comfortabel waren ze niet voor de Nederlanders. Nederlanders waren (en zijn) een zeer lang volk, terwijl de Japanners klein waren. Ze moesten daarom hun benen opvouwen, niet echt fijn dus.

De shogun gaf de Nederlanders een lijstje van wat hij wilde hebben. Van klokken tot globes tot telescopen. Zelfs dieren stonden op het verlanglijstje. Het kon zomaar zijn dat de shogun een olifant wilde. Soms werden de geschenken heel precies beschreven. Tokugawa Ieharu bestelde bijvoorbeeld in 1765 drie Perzische hengsten (mannetjespaarden) die niet ouder dan negen jaar en gedresseerd moesten zijn. De shogun gaf standaard 30 kimono's (een soort Japanse jurken) aan de Nederlanders.

Vanaf 1790 hoefden de Nederlanders nog maar één keer per vier jaar de lange hofreis te maken. Wél moesten ze nog elk jaar geschenken blijven geven.

De handel

Eind juni, begin juli vertrokken twee schepen uit Batavia (hoofdstad van Nederlands-Indië, het huidige Jakarta) richting Dejima. Na een maand varen bereikten ze de handelspost en begonnen drie maanden van handel. Aan het eind van deze periode, meestal ergens in november, werd het opperhoofd vervangen. De schepen gingen weer terug naar Batavia, om vervolgens in Europa de goederen weer te verkopen.

Nederland verkocht onder andere hout, dierenhuiden, lood, kwik, tin, suiker, specerijen en textiel (kleding en stoffen) aan Japan. Bijna alle producten kwamen uit de Nederlandse koloniën. Ook verhandelde de Nederlanders soms dingen als boeken en telescopen. Japan verhandelde zilver, goud, koper, kamfer, sake en soja. Nederland was vooral blij met het zilver. Hiermee hadden ze een voordeel tegenover andere Europese landen, zoals Portugal. Helaas voor Nederland verbood Japan in 1668 de zilverexport (zilver met het buitenland ruilen).

Einde van het Nederlandse monopolie

In de 19e eeuw wilden Europese landen nog steeds groeien (met een moeilijk woord: Ze hadden expansiedrift). Koning Willem II schreef daarom in 1844 een brief aan de shogun, Tokugawa Ieyoshi. Willem vroeg aan de shogun of hij Japan zou willen openen voor buitenlanders. Sinds 1639 waren de Nederlanders de enige handelspartner van het keizerrijk geweest: ze hadden een monopolie. Ieyoshi antwoordde dat hij Japan nog steeds gesloten wilde houden.

Dit vonden de Verenigde Staten maar niks. In 1853 lag de Amerikaanse commandant Matthew Perry dan ook met een aantal moderne oorlogsschepen voor de Baai van Edo, vlakbij het paleis van de shogun. Japan sloot snel een vriendschapsovereenkomst met de Verenigde Staten. Vervolgens vroeg Japan snel advies aan het Nederlandse opperhoofd om het Japanse leger te moderniseren. Nederland zond in 1854 marineofficier Fabius en een aantal anderen met het stoomschip Soembing eropuit om de Japanse marine op te leiden. Het Nederlandse opperhoofd op Dejima bedacht een plan om de Japanse marinevloot (boten) te vergroten. In 1855 gaf Koning Willem III het stoomschip cadeau aan Japan.

Het herbouwde Dejima

Nadat Japan een handelsverdrag met de Verenigde Staten en Nederland gesloten, waren de andere landen aan de beurt. Nederland hielp vanaf Dejima met de onderhandelingen. Japan was vanaf nu open voor buitenlanders . Het 217 jaar durende monopolie van Nederland was voorbij en Dejima verloor haar betekenis.

Dejima nu

Door de uitbreiding van de haven van Nagasaki verdween het eilandje in 1904. De oorspronkelijke gebouwen waren allemaal afgebroken. In 1982 begon men met het restaureren (opknappen) van Dejima. Er zijn nu ongeveer twintig gebouwen herbouwd. In 2006 werd Dejima heropend, nu als museum. Je kan het tegen betaling bezoeken.

Ook willen ze van Dejima weer een eiland maken. Daarvoor moet de grond om Dejima heen afgegraven worden. Dit zal waarschijnlijk nog wel wat jaren duren.


Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Dejima&oldid=728098"