Middeleeuwen
De Middeleeuwen waren een belangrijke periode in de geschiedenis van Europa. Deze periode liep ongeveer van 500 N.C. (na Christus), ongeveer dezelfde tijd als de val van het Romeinse Rijk, tot aan ongeveer 1500. Vaak wordt als exact eindjaartal 1492 genoemd, het jaar van de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus.
Maar niemand is het erover eens wanneer de middeleeuwen precies begonnen of eindigden.
We delen de middeleeuwen verder op in de vroege middeleeuwen (ca. 500-1000), de hoge middeleeuwen (1000-1250) en de late middeleeuwen.
Oorlogen
Tijdens de middeleeuwen werd er in Europa heel veel gevochten. Je had toen nog niet zoals nu allemaal grote naties, maar vooral allemaal kleine landjes (graafschappen, vorstendommen, zelfs individuele steden waren in feite een soort landjes) die elkaar voortdurend aanvielen. Engeland en Frankrijk bestonden toen echter al wel en die hebben in de middeleeuwen ook heel lang oorlog met elkaar gevoerd, in een periode die we nu de Honderdjarige Oorlog noemen.
Eerste periode (ca. 500-1000)
Ten oosten van de Rijn leefden de Franken. Vanaf de 4de eeuw trokken zij de Rijn over. De erg verzwakte Romeinen gaven aan de Franken toestemming om zich toch in onze streken te vestigen. En zo kwam er een nieuw machtig groot en rijk, het Frankische Rijk. Karel de Grote was de eerste keizer hiervan. Het Frankische Rijk viel al snel weer uiteen in een aantal kleinere rijken.
In de vroege middeleeuwen werd het christendom steeds belangrijker.
De eerste kastelen
In Europa werden rond het jaar 1000 de eerste kastelen gebouwd, voornamelijk ter verdediging. In die tijd maakten Noormannen al enige tijd de kusten van Europa onveilig: ze plunderden dorpen en boerderijen. De mensen waren bang en probeerden hun land tegen indringers te beschermen. De kastelen in die tijd waren niet meer dan houten gebouwen met een houten muur eromheen. Zo’n muur noemen we een palissade. Vaak lagen die kastelen op een motte, dat is een aarden heuvel. Daarom heet zo’n kasteel een ‘mottekasteel’. Een eindje verderop lag pas het dorp. Het bouwen van zo'n mottekasteel duurde maar een paar weken. Bij een vijandelijke aanval was het kasteel dan de veiligste plek.
De Normandiërs hadden Engeland ingenomen in 1066, door overal waar ze kwamen van die mottekastelen te bouwen.
Aanvallen en verdedigen
Als je een kasteel belegerd had (dus als je het vijandelijk kasteel had omsingeld), kon je het op 2 manieren innemen: je kon wachten tot de stad was uitgehongerd en zich over moest geven, of je ging met geweld door de muren heen. Met balista’s en katapulten werden stenen afgeschoten.
Als je de vijand op je kasteel af zag komen liet je timmermannen een houten constructie bouwen. Zo’n houten constructie noemden ze een schutting. Dat lijkt een beetje op een houten huisje aan het kasteel vast met aan de onderkant een gleuf waardoor je stenen door kon laten vallen. En natuurlijk haalde je de ophaalbrug op een liet je het valhek vallen. De valhekken waren van hout, met een ijzeren laagje eroverheen.
Het leven en de mode in het kasteel
Het draaide in de middeleeuwen niet alleen om vechten. Het dagelijkse leven speelde zich vooral af in de grote zaal. Hier kwam iedereen om te eten. Hier kwam de kasteelheer om zaken te regelen die met het kasteel of zijn land te maken hadden. Sommigen heren hadden hun eigen grappenmaker: de nar. Dat was een soort clown die mensen aan het lachen maakte. Bij het koken in het kasteel werd heel hard gewerkt. Het meeste eten werd bereid boven een enorm vuur. Alles werd gekookt in enorme ketels. Vlees werd aan een spit (ijzeren stok) gehangen en met de hand rondgedraaid. Het ronddraaien was vaak de taak van een koksjongen. De baas in de keuken was de kasteelkok. De mode veranderde voeger niet zo snel als nu. Vrouwenkleren waren altijd lang bijvoorbeeld een jurk. Mannen konden korte en lange kleren dragen. Kleren van rijke mensen werden steeds strakker en mooier. En ridders droegen harnassen.
Middeleeuwse straffen
In de middeleeuwen waren er vele afschuwelijke straffen, zoals verbanning uit de stad. Je kon ook veroordeeld worden tot de schandpaal (ook wel kaak genoemd) dat was een soort paal met een plank waar 3 gaten in zaten. En daar moest je dan met je hoofd en handen in als je veroordeeld was. Een veroordeelde kon worden gegeseld. Dan werd hij langdurig geslagen met een stok of zweep. De zwaarste straf was de doodstraf, door onthoofding of aan de galg. Er waren mensen die anderen beschuldigden van hekserij, eerst deden ze dan een proef. De vrouw werd met haar linker duim aan haar rechter been gebonden en in het water gegooid. Als ze bleef drijven (wat natuurlijk nooit gebeurde), was het een heks. Soms werden ze meteen op de brandstapel gegooid. Dat was een grote stapel hout met een paal waar ze aan vast werden gebonden. Die stapel hout staken ze vervolgens in brand en weg was de nep-heks.
Standen
De geestelijkheid
De geestelijken behoorden tot de hoogste stand in de middeleeuwse standensamenleving. In de tijd van de middeleeuwen speelde het geloof nog een grote rol in de samenleving. De geestelijken konden verdeeld worden over twee groepen:
- Hoge geestelijken: kardinalen (dit zijn na de paus de hoogste mensen in de kerk) en bisschoppen (de baas over de priesters);
- Lage/vrije geestelijken: monniken, priesters en nonnen.
De geestelijken namen veel beslissingen in de naam van God. Hierdoor was er veel vertrouwen in de kerk. Toch hadden de geestelijken ook een aantal plichten. Zo moesten ze bidden voor het volk (om iedereen in de hemel te krijgen}, zorgen voor onderdak aan mensen zonder huis, boeken schrijven, kinderen lesgeven en zieken verzorgen. De gebouwen waar de geestelijken hun tijd doorbrachten waren vooral de kerken en de kloosters. In de kloosters werd er vooral veel gebeden en gestudeerd. Ook kopieerde men hier oude manuscripten.
De adel
Tot de middelste behoren de adel (rijke mensen in de middeleeuwen). Hier kun je denken aan ridders, koningen en koninginnen. De adel bezat grote stukken land en maakt hierover veel ruzie. Zij wilden steeds meer land veroveren om meer macht te hebben. De adel waren vaak de leenheren waarvan de boeren stukken land konden lenen. Zij maakten vaak inspectieritten om te kijken of iedereen aan het werk was. Als dochter van de adel leerde je vanaf 7 jaar om te spinnen, te weven en te naaien. Vanaf een jaar of 12 gingen zij toezicht houden op de dienstmeisjes binnen het kasteel. Als zoon van de adel werd je vanaf een jaar of 10 naar een ander kasteel gestuurd als bediende. Vanaf 14/15 jaar werd je opgeleid tot schildknaap. Je leerde met wapens omgaan, paardrijden en tafels te bedienen. Vanaf 20 jaar kreeg de zoon zijn eigen wapens. Als kind van de adel had je weinig te kiezen over met wie je wilde trouwen. Deze kinderen werden verplicht om met een bruid of bruidegom te trouwen die de ouders hadden uitgekozen. De adel leefde in grote kastelen waar zij bescherming boden aan de boeren die zij in dienst hadden. Ook werd er geleefd in huizen van steen. Hier komt ook de uitdrukking 'steenrijk' vandaan.
De boeren
En bij de laatste stand horen de boeren. Zij stonden onderaan in de standensamenleving. Toch bestond deze groep uit de meeste mensen. Als boer had je het zwaar. Je moest hard werken op het land van de adel. De gewassen die de boeren verbouwden moesten zij voor het grootste gedeelte afstaan aan de adel. Een klein gedeelte mochten zij zelf houden om van te leven. Zowel de mannen als de vrouwen moesten werken op het land. Dit was de enige manier om genoeg eten te verdienen. Het enige voordeel dat de boeren hadden, was dat zij bij gevaar bescherming kregen in het kasteel. De gezinnen van boeren waren vaak klein. Een kind was namelijk weer een extra mond om te voeden, terwijl er al weinig eten was. Hierdoor waren de boerengezinnen vaak klein. Wanneer boeren wel kinderen hadden, werkten deze kinderen mee op het land. Deze kinderen konden nog niet naar school want die bestond toen nog niet. De boerenkinderen hadden wel het geluk dat zij zelf mochten weten met wie zij wilden trouwen. Dit waren wel kinderen uit een ander boerengezin. Boeren moesten het doen met een klein houten huis. In dit huis was maar één kamer waarin het gehele gezin woonde. In deze kamer werd er gekookt, gegeten en geslapen. De boeren sliepen op stro, omdat zij zich geen bed konden veroorloven.
Toernooien
Ridders hielden vaak toernooien om te oefenen voor als het weer echt oorlog was.
Toernooien bestonden uit verschillende onderdelen.
Zoals:
- Het steekspel - Bij het steekspel rijden 2 ridders op een paard tegen elkaar in en proberen met een lans elkaar van het paard te duwen.
- Het schijngevecht - Het schijngevecht is de oudste vorm van het toernooi. Een groep wordt in 2 groepen verdeeld. De ene groep moest de andere groep proberen te verslaan.
- Pas d’ armes is dat een groep ridders een andere groep uitdaagt om aan te vallen of te verdedigen.Bijv: op een brug of een berg.
- Ringsteken - Niet alle onderdelen in een toernooi waren gevechten zoals het ringsteken. Het ringsteken ging om kleinen ringen van een paal te steken in galop.
Koningen en heren
In een koninkrijk was de koning het machtigst. Na hem kwamen de heren, de koning had hun hulp nodig tijdens gevechten. In ruil daarvoor gaf de koning de heren een stuk land. In 1214 had koning Jan van Engeland meer dan 100 kastelen.
De allerlaagste mensen in de middeleeuwen waren de boeren, zij werkten op het land en hadden het meeste te lijden onder de vele oorlogen.
Het geloof
In de middeleeuwen was in Europa vrijwel iedereen christelijk. Als je dat niet was, werd je gegarandeerd het leven zuur gemaakt. Nadat tijdens het Oosters Schisma de Christelijke Kerk in tweeën was gesplitst in de Rooms-Katholieke Kerk en in de Oosters-orthodoxe Kerk werden de meeste mensen in West-Europa katholiek en in Oost-Europa orthodox. Toen kwam er nog een andere grote godsdienst, de islam. De moslims namen veel land in, vooral van de orthodoxen en het kwam zelfs zo ver dat ze Jeruzalem veroverden! Jeruzalem was een heilige stad voor de christenen. Dat lieten de christenen niet op zich zitten en de tijd van de kruistochten was aangebroken. Na veel bloedige gevechten verloren de kruisvaarders in 1291 hun laatste stad, Akko.
In het middeleeuwse Europa stonden honderden abdijen en kloosters. Soms midden in de drukke stad, soms midden in een verlaten streek. Daar werkten de monniken aan boeken, ze bewerkten het land en ze baden tot God. Aan het einde van de middeleeuwen gingen de monniken zich steeds verwaander gedragen en geld over de bank gooien. Wie hen geen geld gaf, ging naar hel. Zo ging het ongeveer. Dan waren er natuurlijk ook veel goede monniken, die medelijden hadden met het hardwerkende volk maar de verwaande papzak-monniken werden toch steeds meer in aantal. Naar deze monniken haalden Erasmus, Johannes Hus (en later tijdens de reformatie ook Maarten Luther en dergelijke) hard uit. De Kerk liet prachtige kathedralen bouwen en veel mensen bleven trouw katholiek, maar de basis voor een fikse godsdienstruzie was gelegd.
Hoe dachten de mensen over de dood?
Bijna iedereen geloofde in een leven na de dood. In het leven na de dood (het hiernamaals) was er de hemel en de hel. Nu kon een mens het dan slecht hebben (arm, ziek, honger), maar straks in de hemel zou alles beter zijn dan op aarde. In de hel kwamen alleen mensen die slecht waren of die niet naar de kerk wilden luisteren. De meeste mensen waren dan ook erg bang om naar de hel te gaan. Vaak ging een familielid in een klooster om te bidden dat ze niet naar de hel zouden hoeven gaan. Want door goed te leven kwam je in de hemel, en door slecht te leven in de hel. De kerk gaf uitleg over wat er goed en slecht in het leven was, daarom hadden de mensen veel respect voor de kerk!
Ridders
De ridders waren van een leger de strijdkrachten. Die vochten voor hun land. Ridder worden konden alleen mannen van adel. Die moesten een opleiding volgen van soms wel 15 jaar. Meestal begon je met de opleiding als je 6/7 jaar oud was, dan was je een 'page' (ridder in opleiding). Op je 14e werd je schildknaap van een ridder, en als je ongeveer 21 werd, dan werd je een ridder.
- Schildknaap: Je ging mee naar alle veldslagen en droeg altijd zijn schild daarom het woord schildknaap. Als je ridder werd kreeg je een slag van de koning met zijn zwaard dan werd je benoemd tot ridder.
- Als je ridder werd had je veel bepantsering, dat zijn ijzeren platen om je te beschermen tegen zwaardslagen en pijlen. Het harnas was in totaal meer dan 10 kilo zwaar. Elke ridder had een wapen, zoals: een bijl, een dolk, een knots met scherpe punten.
Veel ridders werden beroemd om hun heldendaden. Dit zijn een paar beroemde ridders:
- Godfried van Bouillon, dat was een Franse ridder. Hij was een van de eerste ridders die in een kruistocht vocht.
- Bertand du Guesclin, dat was ook een Franse ridder. Hij en zijn leger veroverde Frankrijk terug van Engeland.
- Prins Edward (De zwarte prins), hij was een Engelse ridder. Hij werd zo genoemd omdat hij altijd een zwart harnas droeg.
Weetjes en feiten
- Tijdens de aanval schoot een katapult rottende en dode dieren en bijenkorven.
- In de buitenmuren van een kasteel zitten smalle ramen en gaten. Dat was heel handig, want de vijand kon de mensen achter het raam zo niet goed raken, terwijl de mensen achter het raam wel makkelijk de vijand konden raken.
- Het aankleden van een ridder duurde soms wel 1 uur zelfs als iemand hielp.
- De afwas werd schoongemaakt met zand of kruiden.
- Vrouwen droegen vroeger ook make-up, echter was deze van kool
Einde van de middeleeuwen
Toen de renaissance zich in de 15e en 16e eeuw vanuit Italië over een groot deel van Europa verspreidde, waren de middeleeuwen definitief afgelopen. In plaats van dat iedereen bezig was met de kerk en het hiernamaals, kwam nu de mens steeds meer centraal te staan.
Externe links
- Middeleeuwen
- Webpad Middeleeuwen
- Webje Middeleeuwen
- Website over de Middeleeuwen gemaakt door groep 8a van de ds. G.H. Kerstenschool uit Borssele