Kleine modderkruiper
Kleine modderkruiper Cobitis taenia | |||
---|---|---|---|
Niet bedreigd | |||
Leefgebied | Europa | ||
Leefomgeving | sloten, beekjes en meren | ||
Behoort tot de | Karperachtigen (Cypriniformes), Zoetwatervissen, Beenvissen, Vissen | ||
|
De Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) is een veel voorkomende zoetwatervis in Europa. Het is ook wel bekend als bevlekte modderkruiper, niet te verwarren met de "typische" modderkruipers van de soort Misgurnus. De volwassen kunnen een lengte krijgen van 8-10 cm, hoewel vrouwtjes tot 12 cm kunnen groeien. Volwassenen wegen tussen de 20-60 gram. Hun rug heeft een geelbruine kleur afgewisseld met veel kleine grijze of bruine schubben op de ruggengraat. De schubben op de buik zijn lichtgeel of oranje. Het lichaam is over het algemeen lang en dun. Er zijn 6 weerhaken rond de mond. Onder de ogen zit een tweepuntige stekel, waarmee de vis een pijnlijke steek kan toebrengen.
Ze worden gevonden van het stroomgebied van de Wolga tot Frankrijk. Over het algemeen komt hij voor in een groot deel van gematigd Europa ten noorden van de Alpen, met uitzondering van Ierland, Schotland, Wales en Noord- Scandinavië. Ze komen samen met de bastaard modderkruiper verspreid in Nederland voor.
Helder zuurstofrijk water heeft de voorkeur van de modderkruiper, of het nu gaat om langzaam stromende beekjes, of om rivieren of stilstaand water. Ze worden gevonden in de buurt van vlakke en zanderige of steenachtige gebieden, vaak in grote aantallen. Overdag begraven ze zichzelf in de bodem van het water, waarbij alleen de kop en staart zichtbaar blijven.
Het paaiseizoen is van april tot juni. De vrouwtjes leggen tussen de 300 en 1.500 eieren dicht bij de grond: op stenen, wortels of planten. De eieren worden vervolgens bevrucht door de mannetjes. De larven komen binnen 4 tot 6 dagen uit.
De levensduur van de doornige modderkruiper ligt tussen de 3 en 5 jaar, met een maximum bereikt in gevangenschap van 10 jaar.