Industriële revolutie: verschil tussen versies
(Versie 490456 van Yodiegames (overleg) ongedaan gemaakt) |
k (Wouter15 heeft pagina De industriële Revolutie hernoemd naar Industriële revolutie) |
(geen verschil)
|
Versie van 27 sep 2017 18:29
De industriële revolutie begint na de uitvinding van de stoommachine. Het was een revolutie: een grote verandering.
Door de industriële revolutie veranderde de manier waarop spullen werden gemaakt. Eerst werden spullen (zoals kleding) met de hand gemaakt. Door de industriële revolutie konden de spullen met machines gemaakt worden. Machines konden veel sneller de spullen maken. Hierdoor werden de spullen ook goedkoper en konden meer mensen het kopen. De industriële revolutie begon in de achttiende eeuw in Groot-Brittannië. Het werk in de textiel veranderde. Het weven gebeurde niet meer met de hand maar met een machine.
Stoommachines
De stoommachine is een belangrijke uitvinding. Daarvoor werd de waterkracht en trekkracht van dieren het meest gebruikt. In 1769 verbeterdeJames Watt in Schotland de stoommachine zo goed, dat hij minder kolen gebuikte en meer kracht kon leveren. Nu kon hij worden gebruikt om spin- en weefmachines aan te drijven. Deze uitvinding zorgde ervoor dat de machines in de fabrieken werkten. Maar ook in molens, mijnen en stoomtreinen. Daardoor raakten heel veel mensen hun baan kwijt. De eigenaar / baas van een fabriek had liever een machine dan een werknemer, want die werknemer kon ziek worden of minder hard werken. Een machine kan gewoon achter elkaar doorwerken en heeft geen pauzes nodig, behalve voor het onderhoud. Er ontstond dus een zeer grote werkloosheid. De werking van een stoommachine zie je op het plaatje.
Arbeid
Door de industriële revolutie groeiden de steden. Er was minder werk op het platteland. Kleine bedrijfjes op het platteland konden niet meer op tegen de grote bedrijven in de stad. De fabrieken werden bij de steden gebouwd. Steeds meer mensen verhuisden daarom naar de stad.
Halverwege de 19e eeuw werden de eerste fabrieken gebouwd. Dus 150 jaar geleden. Dat kwam na de uitvinding van de stoommachine.
Rond 1859-1860 werkten 450.000 kinderen in Nederland. Dat was het meest in fabrieken.
Het werk was ongezond en gevaarlijk. De kinderen mochten niet naar school van hun ouders.
Ze werden naar de fabrieken gestuurd. De kinderen moesten wel werken want het gezin was arm. Ook al werkten de ouders, de kinderen werkten ook. Hoe meer werkers, hoe meer geld.
Ook werkten de kinderen in de industrie. Ze hielpen hun ouders met het aardappelen rapen of bonen plukken.
Ook deden ze in veel gezinnen aan huisnijverheid. Ze maakten schoenen, klompen of sigaren.
Ze maakten ook kleding door te spinnen en te weven. Ze vlochten manden en matten en knoopten tapijten. Dat werk deed het hele gezin. Ook de kleintjes van 4 á 5 jaar.
Maar de fabriekskinderen hadden het moeilijker. Die kinderen moesten wel 12 uur per dag werken. Ze kregen slecht te eten en ze waren erg vies. Heel veel waren er ziek. De helft van de kinderen stierf. Het Tweede Kamerlid Van Houten maakten een einde aan het werk onder de 12 jaar. Door hem kwam ‘het kinderwetje’. De kinderen mochten onder de twaalf jaar niet meer werken. Die wet maakte hij in 1874.
Maar thuis werken en op het platteland mocht wel. Sommige fabrikanten namen toch nog kinderen in dienst maar dat kon niet meer toen de arbeidsinspectie kwam in 1882. Die inspectie keek of je nog kinderen onder de 12 in dienst had. Dat mocht niet meer.
Wie toch kinderen in dienst nam onder de 12 jaar kreeg een boete. In 1900 moesten alle kinderen tot de 12 jaar naar school. Dat was verplicht. In het begin van de 20e eeuw leerden de kinderen in het onderwijs niet verder. Later leerden alleen de rijke mensen door. Maar daarna leerde haast iedereen door. Er kwamen steeds meer verschillende scholen voor verschillende kinderen. Kinderarbeid kwam dus steeds minder voor. Kinderarbeid kan alleen langzaam worden afgeschaft. De welvaart van het land moet stijgen. Er moet geld zijn voor het invoeren van de leerplicht voor kinderen tot 15 jaar. Rijke landen kunnen daarmee helpen. De rijke mensen kunnen scholen laten bouwen en banen zoeken voor werklozen arme mensen. De mensen in de rijke landen moeten niet alleen aan de goedkoopste producten denken. Deze zijn dan meestal gemaakt door kinderen. Als je duurdere producten koopt zijn ze meestal door volwassenen gemaakt.
Mijnen
In een mijn vind je steenkool of bruinkool. Steenkool is een brandstof. Je kunt een kachel op kolen laten branden. Steenkool wordt ook gebruikt om machines te laten werken. In Nederland vond je mijnen in Zuid-Limburg. Al vanaf 1100 zijn er in Limburg mijnen. Dit begon in het Wormdal. Eerst waren de mijnen open. Dat betekent dat er in de open lucht werd gegraven. Vanaf de veertiende eeuw moest de steenkool vanaf een diepere laag worden opgegraven. Die kon je alleen bereiken als je eerst tunnels had gegraven. De kolen werden uit de mijn gehaald door het samen met het grondwater te laten vervoeren. Mensen gingen niet meer in de landbouw werken, maar in fabrieken om meer geld te verdienen. vervoeren. Na 1550 werd ook onder het grondwaterniveau gegraven en moesten pompen worden gebruikt om de kolen boven te halen. Dit waren eerst handpompen en daarna waterpompen. Daarna werden stoommachines gebruikt om het water uit de mijn te pompen.
In Nederland zijn op de volgende plekken kolenmijnen geweest:
- Brunssum, Staatsmijn Hendrik;
- Eygelshoven - Gemeente Kerkrade, particuliere mijnen Laura en Julia;
- Geleen, Staatsmijn Maurits
- Heerlen - Centrum, particuliere mijn Oranje-Nassau I.
- Heerlen - Heksenberg, particuliere mijn Oranje-Nassau IV.
- Heerlen - Heerlerheide, particuliere mijn Oranje-Nassau III ;
- Kerkrade, particuliere Domaniale mijn
- Schaesberg - Gemeente Landgraaf, particuliere mijn Oranje-Nassau II;
- Spekholzerheide - Gemeente Kerkrade, particuliere mijn Willem-Sophia;
- Terwinselen - Gemeente Kerkrade, Staatsmijn Wilhelmina
- Hoensbroek/Treebeek - Gemeente Heerlen, Staatsmijn Emma.
Textielfabrieken
Een plek waar stoommachines werden ingezet waren de textielfabrieken. Voor de industriële revolutie werd het meeste werk thuis gedaan. Voor boeren was het maken van textiel een bijverdienste. Ze werkten op spinnewielen of weefgetouwen. De hoeveelheid spullen die ze konden maken was niet erg groot. Dit veranderde door een aantal uitvindingen. De eerste uitvinding was de schietspoel (1733). Een schietspoel is een houten blok waarmee je de inslaggaren in de stof aan kunt brengen. De tweede uitvinding is de spinmachine (1764). De spinmachine kan van loze vezels snel sterke draden maken. De eerste spinmachine is de Spinning Jenny en is uitgevonden door James Hargreaves. In 1769 laat Richard Arkwright zijn spinmachines aandrijven door een waterrad. Hiermee is de eerste textielfabriek ontstaan. In 1789 wordt de weefmachine uitgevonden. De weefmachine wordt aangedreven door de stoommachine.
Textielfabrieken in Nederland
In Nederland stonden op verschillende plekken textielfabrieken. In Noord-Brabant (Tilburg) en Twente (Enschede, Borne, Almelo, Hengelo). In Tilburg werd vooral gewerkt met wol waarvan dekens werden gemaakt. In Twente was dat katoen. Veel van de katoenen stoffen werden verkocht aan Nederlands-Indië. In de negentiende eeuw stonden er in Twente zo’n 160 fabrieken. In 1940 werkte bijna 80 procent in de textielfabrieken. Nu werken er nog maar weinig mensen in textielfabrieken in Nederland. Fabrieken in het buitenland kunnen veel goedkoper de textiel maken. Dat betekende voor Nederland dat de mensen hierdoor werkloos raakten. Lees hier meer over de textielindustrie in Twente
Stoomtreinen
In Nederland reed op 20 september 1839 de eerste stoomtrein tussen Amsterdam en Haarlem. Daarna werd de lijn doorgetrokken van Amsterdam naar Rotterdam. In 1843 werd een tweede spoorlijn aangelegd: van Amsterdam naar Utrecht. Reizen met de trein zorgde ervoor dat mensen zich veel sneller konden verplaatsen dan daarvoor mogelijk was geweest. Behalve mensen konden ook grondstoffen en producten sneller vervoerd worden. Dit was belangrijk voor de industriële revolutie.