Organisme
Een organisme is iets wat leeft. Alles wat een organisme is, moet leven of geleefd hebben. Iets moet alle zeven levensverschijnselen vertonen om een organisme genoemd te kunnen worden. Vertoont iets alle levenskenmerken, dan is het een organisme. Omdat er wel miljoenen organismen zijn, worden ze verdeeld in 4 rijken. Organisme is eigenlijk een schil vol met leven. Organisme komt alleen voor in de buitenste korst van de aarde. Het bestuderen van de organismen valt onder de biologie.
Levend, dood en levenloos
Organismen zijn belangrijkste onderdeel van biologie. Zo belangrijk zelfs dat als organismen er niet waren, de biologie ook niet bestond. Bij biologie kijk je naar alle organismen die leven of geleefd hebben. Alles in het universum kan je verdelen in 3 groepen:
- levend
- dood
- levenloos
Als iets leeft dan vertoont het de levensverschijnselen. Het kan dan bijvoorbeeld eten of bewegen. Als iets dood is, heeft het geleefd. Het leven van het organisme is dan voorbij. Alle uitgestorven organismen horen hier ook bij. Als iets levenloos is heeft het nooit geleefd, leeft het nu niet en zal het ook nooit leven. Hieronder vind je per groep een aantal voorbeelden:
- levend: je huisdier, de vogels die buiten rondvliegen, de bomen in de straat en het gras in het park.
- dood: uitgestorven diersoorten, de meeste mensen en dieren die meer dan 100 jaar geleden leefden, kortom alles wat ooit leefde maar nu niet meer.
- levenloos: een computer, een schrift, een voetbal, een steen en een tafel.
Verdelingen in groepen
Sinds de 18de eeuw eeuw proberen mensen organismen in te delen in groepen. Veel mensen hebben daaraan meegewerkt en nog altijd is het niet klaar. Om verwarring te voorkomen hebben alle organismen een Latijnse naam. De taal Latijn is gekozen, omdat dit in die tijd nog echt de taal van de wetenschap was. Bijna alle organismen zijn ingedeeld. Hierdoor is er een soort van stelsel ontstaan. Organismen zijn eigenlijk het beginpunt van het indelen. Vanuit hier is er een verdeling. Om te bepalen in welke groep je moet zijn, gebruik je meestal kenmerken. Het doel van een stelsel is om te kijken of een organisme veel gemeen heeft met een ander organisme.
Veel mensen hadden verschillende theorieën over het indelen. Hierdoor zijn er verschillende stelsels. Het eerste stelsel komt uit 1894 en laatste stelsel uit 2004. Op veel scholen wordt het volgende stelsel gebruikt. Deze bestaat uit 4 rijken. Een rijk is een soort groep. Dit zijn de vier rijken
- Schimmelrijk (Fungi)
- Bacterierijk (Bacteria)
- Plantenrijk (Plantea)
- Dierenrijk (Animalia)
Er is nog een groep die bij elk van de bovenstaande rijken zou kunnen horen, maar daarbij niet is ingedeeld. Dat worden de protisten genoemd. Dit zijn eencellige organismen met een celkern.
De rijken bestaan op hun beurt ook weer uit groepen. Je gaat van één supergrote groep naar een hele kleine groep. Dit is meestal de laatste groep en vanuit hier staat het organisme wat jij zoekt erbij. De naamgeving binnen dit stelsel wordt taxonomie genoemd. Om dit uit te leggen gebruiken we even een voorbeeld. Hiervoor nemen we een diersoort, de wilde eend:
Als eerste kijk je in welk rijk de wilde eend hoort. Hiervoor gebruik je een kenmerk. Hiervoor moet je kijken naar de cellen (zie #Cellen). Het is wel duidelijk dat de wilde eend in het dierenrijk hoort. Dan ben je nog niet klaar, want er zijn wel miljoenen dieren. Daarvoor zijn de dieren ook weer verdeeld in groepen (stammen). De wilde eend hoort bij de stam gewervelden. Omdat er duizenden gewervelden zijn (onder wie ook de mensen), zijn de gewervelden ook weer ingedeeld in klassen (ook groepen). De klasse waarin de wilde eend hoort heet: vogels. De klasse vogels is weer ingedeeld in ordes. De wilde eend hoort bij de eendvogels. Hierbij horen ook zwanen en ganzen. Deze orde is weer ingedeeld in families. De wilde eend hoort bij de familie eendachtigen. Dit is weer verdeeld in onderfamilies en vervolgens in geslachten. Zo kom je uit bij de wilde eend. De wilde eend heeft ook weer een naam, namelijk soort.
De 4 rijken
Rijk der dieren
De vogel in de lucht, de vissen in het water en zelfs de insecten in de tuin: het zijn allemaal dieren. Mensen behoren taxonomisch ook tot de dieren, meer in het bijzonder tot de apen. De lichaamsgrootte van dieren varieert van kleine kolibri's van maar een paar centimeter groot tot de blauwe vinvis, wat het grootste dier op aarde is. Dieren zijn samen met planten de bekendste organismen. Neem bijvoorbeeld zoogdieren. Dit is één van de bekendste taxonomische groepen. Hieronder vallen mensen en (andere) apen, olifanten, honden en katten. Dieren bestaan uit meerdere cellen. Dieren eten voedsel. Dit kan plantaardig voedsel of dierlijk voedsel zijn. Dieren die alleen planten eten noem je planteneters of herbivoren. Dieren die andere dieren eten noem je vleeseters of carnivoren. Daarnaast heb je nog dieren die allebei eten, dit zijn alleseters of omnivoren. Aaseters zijn ook vleeseters, maar deze vangen hun prooi niet zelf.
In alles wat dieren eten zitten natuurlijke suikers of glucose. Daarnaast hebben dieren water nodig, zonder water zou niks kunnen leven. Ook hebben dieren zuurstof nodig. Dit halen ze uit de lucht. Dieren hebben dus glucose, water en zuurstof nodig. Dit hebben dieren nodig om te kunnen leven. Dieren halen dit weer weg en stoten weer iets uit. Dit zijn koolstofdioxide en het overtollige water. Water wordt nog gebruikt, maar verlaat het lichaam van een dier in de loop der tijd. koolstofdioxide verlaat het lichaam al bij het uitademen. Het enige wat dieren nodig hebben is energie. Deze energie is nodig om te bewegen, groeien en om nieuwe energie te krijgen. Dit heet stofwisseling. Je hebt drie stoffen (glucose, zuurstof en water) en krijgt drie bijna andere stoffen er voor terug (water, energie en koolstofdioxide).
De leefomgeving is ook bij ieder dier anders. Vogels leven een groot deel van hun leven in de lucht, maar ook in water, bomen of op land. Dit is afhankelijk van de bouw van het dier. Vogels die ver moeten vliegen zijn vaak licht en gestroomlijnd. Zwemvogels hebben zwemvliezen tussen poten. Vissen leven in het water en zijn hierdoor gestroomlijnd. Zo kunnen ze goed tegen de stroming in zwemmen. Amfibieën moeten op het land en in het water leven en zijn dus gestroomlijnd, maar hebben ook poten.
Rijk der planten
Hoge bomen, lage struiken en bloemen op de vensterbank, het zijn allemaal planten. Planten leven bijna overal op de hele wereld, behalve op de noord- en zuidpool. Hier is het te koud. In het water leven ook planten. Dit zijn vaak algen. Planten hebben vaak een vaste bouw. Alleen algen zijn anders gebouwd. Planten hebben wortels, deze zitten in de grond. Planten hebben vaak een hoofdwortel met daaraan zijwortels, toch hebben sommige planten alleen zijwortels en geen hoofdwortel. Vervolgens gaat de wortel over in één of meerdere stengels. Aan deze stengels zitten bladeren vast. Sommige planten hebben ook bloemen.
Planten planten zich op verschillende manieren voort. Sommige planten hebben zaden op de bladeren zitten. Deze zitten vaak in hoopjes aan de bladeren vastgeplakt. Andere planten planten zich voort door het gebruik van bloemen. Op kleurrijke bloemen komen insecten af, deze insecten verspreiden stuifmeel van de plant naar een andere plant. Hierdoor ontstaan zaadjes in de planten. Andere planten maken gebruik van de wind. Bomen maken vaak wat grotere zaden, bijvoorbeeld dennenappels, beukennootjes en eikeltjes.
Planten hebben drie dingen nodig om te kunnen leven. Water, koolstofdioxide en (zon)licht. Water halen planten uit de grond. Als een plant buiten is krijgt ze licht via de zon, maar kamerplanten krijgen vaak licht van de lampen die er staan of zonlicht door het raam. Koolstofdioxide is wat dieren uitademen. Planten ademen dit weer in en maken er zuurstof van, wat dieren weer nodig hebben. Planten maken ook glucose, dit komt van zonlicht en de plant verandert het in glucose. Dit is ook stofwisseling, maar bij planten heet het fotosynthese. Van die stoffen (water, koolstofdioxide en licht) maakt de plant twee hele andere stoffen (glucose en zuurstof). Een deel van de glucose gebruikt de plant zelf, maar ook dieren kunnen dit gebruiken. Alles wat je eet kan je zo in feite terugbrengen tot een plant.
Rijk der bacteriën
Bacteriën zijn de kleinste levensvormen op aarde. Ze zijn alleen te zien met een microscoop. Een bacterie bestaat maar uit één cel. Hierin drijft het DNA, want een bacterie heeft geen celkern. Er zijn goede en slechte bacteriën. Goede bacteriën zorgen bijvoorbeeld voor het maken van kaas, yoghurt en andere producten. Slechte bacteriën zorgen ervoor dat planten of dieren ziek worden. Vaak wordt penicilline gebruikt om de bacteriën dan te doden. Penicilline komt trouwens van een schimmel (de penseelschimmel).
Bacteriën planten zich voort op de oudste manier die er bestaat. Ze delen zich in tweeën. Zo verspreiden bacteriën zich. Als een bacterie zich splitst, overlijdt hij ook. Bacteriën leven niet zo erg lang. Hun leven duurt haast nooit langer dan een halve dag.
Rijk der schimmels
Schimmels zijn de ook organismen. Schimmels bestaan uit een aantal lange, dunne draden. Schimmels kunnen nuttige dingen doen, zoals voedsel maken (schimmelkaas, brie). Ook zijn schimmels soms minder nuttig en kunnen ze zorgen voor een infectie of je ziek maken. Schimmels zie je vaak niet het hele jaar door, maar dit wil niet zeggen dat ze er niet zijn. In de herfst zie je wel schimmels, dan zie je ze in de vorm van paddenstoelen. Hiermee planten schimmels zich voort.
Cellen
Elk organisme bestaat uit één of meerdere cellen. Een bacterie bestaat uit één enkele cel. Dieren, planten en schimmels bestaan uit meerdere cellen. Cellen hebben allerlei onderdelen en niet elke cel heeft diezelfde onderdelen. Elk rijk heeft een eigen soort cel. Dus de cellen van plant zijn er anders uit, dan die van een dier.
Bacterie-cellen bestaan uit de volgende dingen:
- Cytoplasma, dit is een soort vloeistof die in de cel zit.
- Celwand, dit houdt de cel bij elkaar.
Schimmel-cellen bestaan uit de volgende dingen:
- Cytoplasma, dit is een soort vloeistof die in de cel zit.
- Celwand, houdt de cel bij elkaar.
- Vacuole, hier zit vocht (water) in.
- Celkern, dit bepaalt wat er in de cel gebeurt.
- Celmembraan, dit is een dun vliesje tegen de celwand aan.
Plantaardige cellen bestaan uit de volgende dingen:
- Cytoplasma, dit een soort vloeistof in de cel.
- Celwand, houdt de cel bij elkaar.
- Celmembraan, vliesje tegen de celwand.
- Vacuole, hier zit vocht in.
- Bladgroenkorrels, deze zorgen voor fotosynthese.
- Celkern, bepaalt wat er in de cel gebeurt.
Dierlijke cellen bestaan uit de volgende dingen:
- Cytoplasma, dit is een soort vloeistof in de cel.
- Celmembraan, houdt de cel bij elkaar.
- Celkern, regelt wat er in de cel gebeurt.