Geweer
Een geweer is een vuurwapen waar je een persoon of dier mee neer kunt schieten. Het is een wapen waar kogels uit komen en lijkt op een pistool of buks.
Een geweer heeft één of twee lopen. Dat is de buis waardoor de kogel wordt afgeschoten.
Het tegenwoordige geweer is voortgekomen uit de 15e -eeuwse haakbus. Vandaaruit werd het een musket.
Aan de achterzijde (die tegen de schouder wordt gehouden) zit de (houten) kolf. Aan het uiteinde van de loop zit er bovenop de zogeheten korrel (klein uitsteeksel). Halverwege zit het vizier. Dit is een opstaand randje met een gleufje in het midden. Zie je bij het richten de korrel tussen het gleufje, dan zal dat de richting zijn waarin de kogel wordt geschoten.
De eerste geweren (musketten) werden via de uitgang van de loop geladen en werden de kogels afgeschoten met wat kruid dat met een lont tot ontbranding werd gebracht. Door de ontploffing vloog de kogel uit de loop.
Later kwam er een mechaniek dat door het trekken aan de trekker de haan in beweging bracht en een slaghoedje deed ontploffen. Omstreeks 1865 werden de laatste voorladers vervangen door veel sneller herlaadbare achterlaadgeweren. Dit waren geweren waarbij de kogel via een vergrendelingsmechaniek in een kamer aan het begin van de loop werd gebracht. Het slaghoedje zat nu op de kogel zelf. In feite bestaat de kogel nu uit een huls met slaghoedje en in de huls zit het kruid. De kogel zit aan het uiteinde van de huls en komt daar los van als het wordt afgeschoten. Met hetzelfde vergrendelingsmechaniek wordt de huls uit de kamer geworpen.