Musket
Het musket was een primitief vuurwapen, de opvolger van de haakbus. Die waren aanvankelijk zo zwaar dat ze op een fourquet (vork) steunden. Ze werden ontstoken met een brandende lont. Later werden de musketten handelbaarder en er werd een ontstekingsmechanisme ontwikkeld dat met een stukje vuursteen werkte. Weer later werd dit vervangen door een percussiesysteem, waarbij een kleine hoeveelheid slagsas in een koperen hulsje werd ontstoken, het slagpijpje, door er druk op uit te oefenen (zoals bij een klappertjespistool). Deze manier van ontsteken was minder gevoelig voor vocht en regen dan de twee voorgaande.
Het musket had een gladde loop, en schoot doorgaans ronde, loden kogels af, die de soldaten zelf maakten met behulp van een speciale tang. Om de verwondingen groter te maken, werden soms de kogels ingesneden, of werden ze per twee door middel van een metalen staafje met elkaar verbonden.
Er kon ook met schroot of hagel worden geschoten. Het wapen sproeide dat in een kegelvormig patroon in de richting van de vijand, waardoor niet nauwkeurig hoefde te worden gericht. Deze munitie was op korte afstand heel effectief. Het bereik van een musket was ongeveer 250 meter.
Het laden van een musket kostte veel tijd: eerst moest de pan (voor de ontsteking) met kruit worden gevuld, waarna het losse kruit, de prop en de lading via de voorzijde van de loop moesten worden geladen en daarna met een laadstok worden aangestampt.
Omdat een musket vanwege warmteontwikkeling slechts een paar maal achter elkaar afgevuurd mocht worden en ook niet altijd even betrouwbaar was, vochten musketiers vaak met een rapier, die zij op het slagveld altijd bij zich droegen.