Frans-Indochina
In 1887 veroverden en stichtten de Fransen in Zuidoost-Azië de kolonie Frans Indo-China, dat bestond uit het huidige Laos, Cambodja en Vietnam. Het gebied werd bestuurd door gouverneurs. Rubber en rijst waren de belangrijkste exportproducten. Franse fabrieken verwerkten bijvoorbeeld de rubber tot producten en die brachten de Fransen massaal weer naar Indo-China. De bevolking kocht dat weer van de Fransen. Het gevolg was dat ambachtslieden en boeren uit Indo-China hun eigen producten niet goed meer konden verkopen, omdat de Fransen het veel goedkoper verkochten. Daardoor raakten veel burgers werkloos. Franse ingenieurs legden met het geld en arbeidskracht van de bevolking (spoor)wegen, havens en plantages aan. Bovendien wilden de Fransen dat de bevolking ging betalen met geld en dat terwijl zij hun belasting altijd al hadden betaald met een deel van de oogst of met vee. Voor de bevolking was de Franse overheersing dus vaak een last.
In de Tweede Wereldoorlog werd Frans Indo-China veroverd door Japan. Nadat Japan zich had overgegeven, riep Ho Chi Minh, de leider van de Vietminh (groep die een opstand voerde tegen de Franse overheersers in Frans Indo-China), een onafhankelijke republiek uit. De Fransen vochten om hun kolonie te behouden, maar ze waren niet opgewassen tegen de guerrillatactiek van de Vietminh. Vietminhsoldaten deden zich overdag voor als boeren, maar 's avonds vochten ze tegen het Franse leger. Na een zware nederlaag in mei 1954 trok Frankrijk zich terug uit Frans Indo-China.