Een d of een t?
Een van de grootste problemen met de Nederlandse taal is voor sommigen het probleem van de d en de t. Moet er achter een werkwoord een d of een t? Die kwestie doet zich alleen voor bij werkwoorden met een d in de verleden tijd, dus beloofde (en niet beloofte) als verleden tijd van beloven.
Vooral als woorden hetzelfde klinken maar anders worden geschreven geeft dat vaak moeilijkheden. Zo schrijf je bijvoorbeeld in "Hij belooft dat hij komt" belooft met een t maar in "Hij heeft beloofd dat hij komt" beloofd met een d.
Een handig ezelsbruggetje is dan om te kijken of je het probleemwoord, dus het werkwoord waarvan je niet weet of er een d of een t achter moet, in de verleden tijd kan zetten.
- Hij belooft is met een t want je kunt zeggen "hij beloofde".
- Hij heeft beloofd is met een d want "hij heeft beloofde" is natuurlijk onzin.
Nog een paar voorbeelden:
Ik heb gehuild (met een d, ik heb gehuilde is onzin).
Hij huilt (met een t, hij huilde kan heel goed).
Hij heeft gemeend dat te moeten zeggen (gemeend met een d, hij heeft gemeende is onzin).
Zij meent het nog ook (meent met een t, meende is o.k.).
Hij raamt de kosten op 100 euro (raamt met een t, raamde is correct).
De kosten zijn wel wat hoog geraamd (geraamd met een d, zijn hoog geraamde is onzin).
(Hoor je een t in de verleden tijd, dus betrapte in zinnen als "Hij betrapt de dief" en "Hij heeft de dief betrapt", dan speelt dit probleem niet en staat er altijd een t aan het eind van een werkwoord.)
Lees ook eens de uitleg bij 't Kofschip!