Dorsen
Dorsen is het proces waarbij het eetbare deel van graan (of ander gewas) wordt losgemaakt van het stro (de stengels van de plant) waaraan het is vastgemaakt. Het is de stap in de graanbereiding na het oogsten (maaien). Dorsen verwijdert de zemelen of het kaf (vliesjes) niet van het graan. Dat gebeurt bij het wannen.
Geschiedenis
Gedurende een groot deel van de geschiedenis van de landbouw was het dorsen tijdrovend en meestal veel werk, waarbij een schepel (bundel) tarwe ongeveer een uur in beslag nam. Aan het einde van de 18e eeuw, voordat het dorsen werd gemechaniseerd, werd er ongeveer een kwart van de landbouwarbeid aan dorsen besteed.
Het is waarschijnlijk dat in de vroegste dagen van de landbouw het kleine graan dat werd geoogst met de hand werd gepeld, maar naarmate de hoeveelheid toenam, werd het graan waarschijnlijk met een stok eruit geslagen, of de schoof op de grond geslagen. Een verbetering hierop, naarmate de hoeveelheid verder toenam, was de gewoonte van de oude Egyptenaren om de losgemaakte schoven uit te spreiden op een cirkelvormige stuk verhoogde harde grond, en ossen, schapen of andere dieren er steeds omheen te drijven (te laten lopen) om de korrels te laten lossen van het stro. Wanneer het stro werd verwijderd van de verhoogde grond, blies de wind het kaf weg en het koren bleef achter. Een eigentijdse versie hiervan op sommige locaties is om het graan op het oppervlak van een landweg te verspreiden, zodat het graan kan worden gedorst door de wielen van passerende voertuigen.
Deze methode beschadigde echter een deel van het graan en werd gedeeltelijk vervangen door de dorsslede, een zwaar frame met drie of meer rollen, soms met spijkers, die ronddraaiden terwijl het door twee ossen over het uitgespreide koren werd getrokken. Een gewone slee met een geribbelde of gegroefde bodem werd ook gebruikt. Soortgelijke methoden werden gebruikt door de oude Grieken en werden op sommige plaatsen in de moderne tijd nog steeds gebruikt. In Italië lijkt het gebruik van een taps toelopende rol die aan een rechtopstaande as in het midden van de dorsvloer is bevestigd en vanaf het uiteinde door ossen wordt rondgetrokken, een afstammeling te zijn van het Romeinse tribulum of de rolslee.
Dorsvlegel
De dorsvlegel, twee met elkaar verbonden stokken die werden gebruikt om op het graan te slaan, evolueerde van de vroege methode om een enkele stok te gebruiken. Het werd, met de eerdere methoden, beschreven door de Romein Plinius de Oudere in zijn natuurlijke historie uit de eerste eeuw na Christus: "Het graan wordt op sommige plaatsen gedorst met de dorsplank op de dorsvloer; op andere worden ze vertrapt door een stoet paarden, en in weer andere plaatsen worden ze geslagen met dorsvlegels". Het schijnt het dorswerktuig te zijn geweest dat algemeen werd gebruikt in alle Noord-Europese landen, en was het belangrijkste middel om graan te dorsen tot in 1860. Het was al heel vroeg in Japan bekend en werd waarschijnlijk gebruikt in combinatie met de stripper, een werktuig in de vorm van een grote kam, met de tanden van hard hout en naar boven gericht. In Nederland wordt dat ook wel de hekel genoemd (van het gezegde: 'over de hekel halen'). Het stro werd na het oogsten hierheen gebracht en met de hand doorgekamd, de koppen met graankorrels werden eraf getrokken en daarna met de dorsvlegel op de dorsvloer gedorst.
Wannen
Nadat het graan er met de dorsvlegel uit was geslagen of op een andere manier was vermalen, werd het stro voorzichtig weggeharkt en het koren en het kaf verzameld in een platte mand om door wannen te worden gescheiden toen er een wind waaide. Dit bestond uit het in de lucht gooien van het mengsel van koren en kaf, zodat de wind het kaf meevoerde terwijl het graan op de dorsvloer viel. Het beste graan viel het dichtst bij, terwijl het lichtste graan een eindje werd gedragen voordat het viel, waardoor je meteen een soort sortering van het graan werd kreeg. Het werd ook uitgevoerd als er geen wind was door te waaieren met een waaier terwijl het mengsel uit een vat werd gegoten. Later werd een waaier- of wannenmolen uitgevonden. Er werden schuren gebouwd met grote deuren die opengingen in de richting van de heersende winden, zodat de wind dwars door de schuur en over de dorsvloer kon waaien om het koren te wannen.
Met betrekking tot de hoeveelheid graan die op een dag door de dorsvlegel wordt gedorst, was een redelijke gemiddelde hoeveelheid 8 schoven tarwe, 30 schoven haver, 16 schoven gerst, 20 schoven bonen, 8 schoven rogge en 20 schoven boekweit.
Moderne tijd
Tegenwoordig wordt in ontwikkelde gebieden het dorsen meestal machinaal gedaan, meestal door een maaidorser, die de granen oogsten, dorsen en wannen, rechtstreeks op het veld.
Het graan kan worden opgeslagen in een schuur of in een silo.
Dorsfeesten
Een dorsfeest was van oudsher een feest waarin lokale mensen samenkwamen om aan het einde van het seizoen met elkaar het graan te dorsen. Dergelijke feesten waren soms festivals of evenementen binnen grotere oogstfeesten. Tegenwoordig is het oorspronkelijke bedoeling grotendeels achterhaald, maar de festivaltraditie leeft voort in vlooienmarkten en folkloristische oogstfeesten.