Ongelijkheid (wiskunde): verschil tussen versies

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
k
k
Regel 62: Regel 62:
 
  x < 3 en x > 4.   
 
  x < 3 en x > 4.   
  
We kunnen dit ook anders oplossen. Als voorbeeld nemen we bovenstaande x<SUP>2</SUP> - 7x + 12 waaraan we de nulwaarden 3 en 4 ontlenen. Nulwaarden zijn getallen die een vorm (meestal spreken we van ''functie'') als x<SUP>2</SUP> - 7x + 12  0 maken als we ze invullen. Eerst tekenen we een horizontale getallenlijn waarop 0 links ligt en waarop we het punt 3 aangeven. Dan geldt:
+
We kunnen dit ook anders oplossen. Als voorbeeld nemen we bovenstaande x<SUP>2</SUP> - 7x + 12 waaraan we de nulwaarden 3 en 4 ontlenen. Nulwaarden zijn getallen die een vorm (meestal spreken we van ''functie'') als x<SUP>2</SUP> - 7x + 12  0 maken als we ze invullen. Eerst tekenen we een horizontale getallenlijn waarop 0 links ligt en waarop we het punt 3 aangeven.    
  
     neg.  3    pos.                           pos.  3    neg.  4    pos.
+
     neg.  3    pos.                        
  ----------|-------------                   ----------|-----------|------------   
+
  ----------|-------------                      
              x - 3                                   (x -3)(x – 4)
+
 
 +
          x - 3                        
  
x – 3 is negatief als x < 3 en positief als x > 3. Anders gezegd: als x de waarde 3 passeert, verandert x – 3 van teken.  Is x < 3, dan zeggen we: x ligt links van 3. We kijken nu voor welke waarden van x het product (x – 3)(x – 4)  positief of negatief is, als we x alle mogelijke waarden laten doorlopen. Daarbij beginnen we met waarden van x, die kleiner zijn dan 3, en laten x toenemen (Op de getallenlijn tekenen we alleen de getallen 3 en 4). We hebben dan drie gevallen:
+
Dan geldt: x – 3 is negatief als x < 3 en positief als x > 3. Anders gezegd: als x de waarde 3 passeert, verandert x – 3 van teken.  Is x < 3, dan zeggen we: x ligt links van 3.  
  
1. x < 3. In dat geval is x – 3 negatief en x – 4 ook, dus is (x – 3)(x – 4) positief.<BR>
+
      pos.  3    neg.  4    pos.
 +
-----------|-----------|------------   
 +
   
 +
        (x -3)(x – 4)
 +
 
 +
We kijken nu voor welke waarden van x het product (x – 3)(x – 4)  positief of negatief is, als we x alle mogelijke waarden laten doorlopen. Daarbij beginnen we met waarden van x, die kleiner zijn dan 3, en laten x toenemen (Op de getallenlijn tekenen we alleen de getallen 3 en 4). We hebben dan drie gevallen:
 +
 
 +
1. x < 3. In dat geval is x – 3 negatief en x – 4 ook, dus is (x – 3)(x – 4) positief.<BR>
 
2. 3 < x < 4. Dan is x – 3 positief en x – 4 negatief, dus ( x – 3)(x – 4) is negatief.<BR>
 
2. 3 < x < 4. Dan is x – 3 positief en x – 4 negatief, dus ( x – 3)(x – 4) is negatief.<BR>
 
3. x > 4. Dan zijn x – 3 en x – 4 allebei positief, dus hun product ook.
 
3. x > 4. Dan zijn x – 3 en x – 4 allebei positief, dus hun product ook.
Regel 76: Regel 84:
 
Telkens als x een nulwaarde passeert, verandert de functie van teken. Het is dus voldoende, als we het teken van de functie voor één waarde van x (geen nulwaarde) kennen.  
 
Telkens als x een nulwaarde passeert, verandert de functie van teken. Het is dus voldoende, als we het teken van de functie voor één waarde van x (geen nulwaarde) kennen.  
  
Ten slotte nog een voorbeeld. Los op:
+
Ten slotte nog twee voorbeelden. Los op:
  
 
  x<SUP>3</SUP> - 4x > 0.
 
  x<SUP>3</SUP> - 4x > 0.
Regel 89: Regel 97:
 
  ----------|-------------|------------|-------------
 
  ----------|-------------|------------|-------------
  
Is x < -2, dan is elk van de drie factoren negatief, dus hun product ook. Bij het passeren van elk nulpunt verandert de vorm van teken. De gezochte waarden van x zijn dus -2 < x < 0 en x > 2.
+
Is x < -2, dan is elke van de drie factoren negatief, dus hun product ook. Bij het passeren van elk nulpunt verandert de vorm van teken. In het ''interval'' tussen -2 en 0 is deze dus positief, tussen 0 en 2 negatief enzovoorts. De gezochte waarden van x zijn dus -2 < x < 0 en x > 2.
 +
 
 +
Los op:
 +
 
 +
  x – 5
 +
-------  > 0
 +
  2 - x
 +
 
 +
Oplossing. Deel beide leden door -1:
 +
 
 +
  x – 5
 +
-------  < 0
 +
  x – 2
 +
 
 +
Het quotiënt van twee getallen heeft hetzelfde teken als hun product, dus
 +
 
 +
(x – 5)(x – 2) < 0  oftewel  2 < x < 5.
  
 
[[Categorie: Wiskunde]]
 
[[Categorie: Wiskunde]]

Versie van 21 jul 2018 13:44

Ongelijkheden van de eerste graad

De ongelijkheden zijn in de wiskunde van minstens even groot belang als de vergelijkingen. In plaats van een isteken ( = ) worden hier de tekens > (groter dan) of < (kleiner dan) gebruikt, al dan niet in combinatie met een isteken: ≤ (kleiner of gelijk aan) en ≥ (groter of gelijk aan). Door van < de k van kleiner te maken ( |< ) onthoud je dit teken en dus de andere gemakkelijk.

Voorbeeld:

3 < 5  

dan is (logischerwijs)

5 > 3

Eigenlijk hebben we 3 en 5 met -1 vermenigvuldigd. Dan verandert blijkbaar < in > :

-3 > -5.

Vervolgens hebben we -5 overgebracht naar links en -3 naar rechts. Dan verandert (net zoals bij de vergelijkingen) het - teken voor 5 en 3.

5 > 3

Dus:
Als we links en rechts met een negatief getal vermenigvuldigen (of er door delen) verandert het ongelijkteken.
Als we iets van links naar rechts of omgekeerd verplaatsen, verandert – in + en + in -.

We kunnen ook ongelijkheden "oplossen", dat wil zeggen een waarde voor x vinden, bijvoorbeeld:

2x + 3 >  x – 1
2x – x > -1 – 3
x > - 4
3x – 1 <  x + 2
2x < 3
x < 1½ 

Omdat we in dit geval slechts één oplossing voor x vinden, heten dergelijke ongelijkheden: ongelijkheden van de eerste graad.

Ongelijkheden van de tweede graad

Wanneer we voor x twee oplossingen vinden, dan hebben we te maken met een ongelijkheid van de tweede graad. Voorbeeld:

x2 - 7x + 12 < 0.

Eerst ontbinden we het linkerlid (dat is alles wat links van het < teken staat) in twee factoren:

(x – 3)(x – 4) < 0

Nu is het product van twee factoren negatief, als een daarvan negatief is. (x -4) is kleiner dan (x-3), dus

x - 4 < 0
x - 3 > 0
x < 4 én x > 3

We schrijven dit korter:

3 < x < 4

en zeggen: x ligt tussen 3 en 4 in.

Controleren we dit door in x2 - 7x + 12 < 0 een getal te nemen dat niet tussen 3 en 4 ligt, bijvoorbeeld 5, dan vinden we 2 als uitkomst, wat dus niet negatief is. Nemen we daarentegen voor x 3½, dan krijgen we – ¼ als resultaat, en dat is wél negatief.

Nog-een voorbeeld:

x2 - 7x + 12 > 0.
(x – 3)(x – 4) > 0

Nu is het product van twee factoren positief, als beide negatief óf positief zijn. Als x groter is dan 3, bijvoorbeeld 3½, dan wordt de tweede factor negatief ( - ½), dus die waarde valt af. x > 4 voldoet na invullen in beide factoren wél.
De factoren kunnen ook beide negatief zijn. x – 4 < 0 betekent bijvoorbeeld x = 3½, waardoor de eerste factor positief zou worden. Daarentegen is er geen waarde < 3, die het product < 0 maakt. Oplossing dus:

x < 3 en x > 4.  

We kunnen dit ook anders oplossen. Als voorbeeld nemen we bovenstaande x2 - 7x + 12 waaraan we de nulwaarden 3 en 4 ontlenen. Nulwaarden zijn getallen die een vorm (meestal spreken we van functie) als x2 - 7x + 12 0 maken als we ze invullen. Eerst tekenen we een horizontale getallenlijn waarop 0 links ligt en waarop we het punt 3 aangeven.

    neg.  3     pos.                         
----------|-------------                        
 
         x - 3                         

Dan geldt: x – 3 is negatief als x < 3 en positief als x > 3. Anders gezegd: als x de waarde 3 passeert, verandert x – 3 van teken. Is x < 3, dan zeggen we: x ligt links van 3.

     pos.  3    neg.   4    pos. 
-----------|-----------|------------     
    
        (x -3)(x – 4)

We kijken nu voor welke waarden van x het product (x – 3)(x – 4) positief of negatief is, als we x alle mogelijke waarden laten doorlopen. Daarbij beginnen we met waarden van x, die kleiner zijn dan 3, en laten x toenemen (Op de getallenlijn tekenen we alleen de getallen 3 en 4). We hebben dan drie gevallen:

1. x < 3. In dat geval is x – 3 negatief en x – 4 ook, dus is (x – 3)(x – 4) positief.
2. 3 < x < 4. Dan is x – 3 positief en x – 4 negatief, dus ( x – 3)(x – 4) is negatief.
3. x > 4. Dan zijn x – 3 en x – 4 allebei positief, dus hun product ook.

Telkens als x een nulwaarde passeert, verandert de functie van teken. Het is dus voldoende, als we het teken van de functie voor één waarde van x (geen nulwaarde) kennen.

Ten slotte nog twee voorbeelden. Los op:

x3 - 4x > 0.

Oplossing. We schrijven deze ongelijkheid als

x (x + 2)(x – 2) > 0. 

De nulwaarden zijn -2, 0 en 2:

   neg.  -2     pos.    0     neg.   2     pos.
----------|-------------|------------|-------------

Is x < -2, dan is elke van de drie factoren negatief, dus hun product ook. Bij het passeren van elk nulpunt verandert de vorm van teken. In het interval tussen -2 en 0 is deze dus positief, tussen 0 en 2 negatief enzovoorts. De gezochte waarden van x zijn dus -2 < x < 0 en x > 2.

Los op:

 x – 5
-------  > 0
 2 - x 

Oplossing. Deel beide leden door -1:

 x – 5
-------  < 0
 x – 2

Het quotiënt van twee getallen heeft hetzelfde teken als hun product, dus

(x – 5)(x – 2) < 0  oftewel  2 < x < 5.
Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Ongelijkheid_(wiskunde)&oldid=521514"