Betrekkelijk voornaamwoord: verschil tussen versies
(verhaal completer) |
k (→top: HTML corrections, replaced: <BR> → <br /> (4), <U> → <span style="text-decoration:underline"> (5), </U> → </span> (5)) |
||
(7 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven) | |||
Regel 1: | Regel 1: | ||
'''Betrekkelijke voornaamwoorden''' zijn [[voornaamwoord]]en die verwijzen naar voorafgaande woorden of zinnen, [[antecedent (taalkunde)|antecedenten]] genoemd. Ze verbinden deze met een [[bijzin]]. Bijvoorbeeld: |
'''Betrekkelijke voornaamwoorden''' zijn [[voornaamwoord]]en die verwijzen naar voorafgaande woorden of zinnen, [[antecedent (taalkunde)|antecedenten]] genoemd. Ze verbinden deze met een [[bijzin]]. Bijvoorbeeld: |
||
− | "Het boek, < |
+ | "Het boek, <span style="text-decoration:underline">dat</span> ik besteld heb, heb ik nu al ontvangen."<br /> |
− | "De man, < |
+ | "De man, <span style="text-decoration:underline">die</span> met tante Sjaan is getrouwd, heet Dirk."<br /> |
− | "Hij is weer degene, op < |
+ | "Hij is weer degene, op <span style="text-decoration:underline">wie</span> alles neerkomt."<br /> |
− | "Ze had er nog nooit van gehoord, < |
+ | "Ze had er nog nooit van gehoord, <span style="text-decoration:underline">wat</span> me trouwens niet verbaasde." |
− | De betrekkelijke voornaamwoorden in het [[Nederlands]] zijn: die, dat, wie, wat, welke, hetwelk en hetgeen. |
+ | De betrekkelijke voornaamwoorden in het [[Nederlands]] zijn: ''die'', ''dat'', ''wie'', ''wat'', ''welke'', ''hetwelk'' en ''hetgeen'' (die laatste drie zijn wel heel deftig en deze vormen hoef je normaal gesproken niet te gebruiken). |
+ | In de gesproken taal gebruiken we het betrekkelijk voornaamwoord ''dat'' (wat eigenlijk standaard hoort bij [[zelfstandig naamwoord|zelfstandige naamwoorden]] die het [[lidwoord]] ''het'' hebben) niet zo vaak, omdat het een beetje stijf klinkt. In plaats daarvan zeggen we dan vaak ''wat'': ''Het boek wat ik heb gelezen''. Er wordt ook wel ''die'' gezegd, maar dat is eigenlijk niet goed omdat ''die'' volgens de regels alleen bij ''de''-woorden hoort. |
||
⚫ | |||
⚫ | |||
⚫ | |||
+ | |||
⚫ | |||
Eigenlijk staat er: "Degene, die nog mee wil ....." |
Eigenlijk staat er: "Degene, die nog mee wil ....." |
||
+ | |||
+ | Betrekkelijke voornaamwoorden bestaan ook in andere talen. Zo heb je bijvoorbeeld ''who'', ''which'' en ''that'' in het [[Engels]]. |
||
{{Navigatie woordsoorten}} |
{{Navigatie woordsoorten}} |
||
− | [[Categorie: |
+ | [[Categorie:Grammatica]] |
Huidige versie van 8 jan 2021 om 20:37
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn voornaamwoorden die verwijzen naar voorafgaande woorden of zinnen, antecedenten genoemd. Ze verbinden deze met een bijzin. Bijvoorbeeld:
"Het boek, dat ik besteld heb, heb ik nu al ontvangen."
"De man, die met tante Sjaan is getrouwd, heet Dirk."
"Hij is weer degene, op wie alles neerkomt."
"Ze had er nog nooit van gehoord, wat me trouwens niet verbaasde."
De betrekkelijke voornaamwoorden in het Nederlands zijn: die, dat, wie, wat, welke, hetwelk en hetgeen (die laatste drie zijn wel heel deftig en deze vormen hoef je normaal gesproken niet te gebruiken).
In de gesproken taal gebruiken we het betrekkelijk voornaamwoord dat (wat eigenlijk standaard hoort bij zelfstandige naamwoorden die het lidwoord het hebben) niet zo vaak, omdat het een beetje stijf klinkt. In plaats daarvan zeggen we dan vaak wat: Het boek wat ik heb gelezen. Er wordt ook wel die gezegd, maar dat is eigenlijk niet goed omdat die volgens de regels alleen bij de-woorden hoort.
Soms wordt er geen antecedent genoemd in de zin. Dat heet dan "ingesloten" in het betrekkelijk voornaamwoord. Bijvoorbeeld:
"Wie nog mee wil, moet zich aanmelden."
Eigenlijk staat er: "Degene, die nog mee wil ....."
Betrekkelijke voornaamwoorden bestaan ook in andere talen. Zo heb je bijvoorbeeld who, which en that in het Engels.
Woordsoorten | |||
---|---|---|---|
achterzetsel · bijvoeglijk naamwoord · bijwoord · eigennaam · ideofoon · lidwoord · telwoord (hoofdtelwoord · rangtelwoord · telbijwoord) · tussenwerpsel · voegwoord · voornaamwoord (aanwijzend · betrekkelijk · bezittelijk · onbepaald · persoonlijk · temporeel · uitroepend · vragend · wederkerend · wederkerig) · voorzetsel · werkwoord · zelfstandig naamwoord |