Romeinse huwelijk
Het Romeinse huwelijk was eerder een zogeheten verstandshuwelijk, dan dat er uit liefde werd getrouwd. Vaak ging het in de hogere kringen om het aangaan van banden tussen belangrijke families, waarbij politiek en geld een belangrijke rol speelde.
Sommige Romeinse huwelijksgewoonten zijn vandaag de dag nog in gebruik in het Westen, zoals een verlovingsring, een bruidssluier, het in elkaar leggen van de rechterhanden van de verloofden (dextrarum iunctio) of de bruid het huis binnen dragen.
Bij het iustum matrimonium, een geldig huwelijk, werd er van de beide echtelieden verwacht dat er rechtsgeldige kinderen werden voortgebracht. Dit was onderworpen aan enkele regels, die later zouden veranderen. Het huwelijk vond plaats met wederzijdse instemming van henzelf of hun pater familias (vaders). De echtelieden mochten liefst geen bloedverwantschap (familieband) hebben. Eerst was dat nog tot de 6e graad (ouder-kind is 1e graad, broer-zus 2e graad en neef-nicht is 3e graad), later werd tot de 3e graad toegestaan. Dit was ook om te voorkomen dat er inteelt ontstond.
De vrouw was in zekere zin onderdanig aan de man.
Het huwlijk werd bezegeld door de hoge priester (pontifex maximus). Al in 451 v.Chr. legde men al enkele rechtsregels voor het huwelijk vast. Zo was een huwelijk van Romeinse burgers met slaven, en zelfs vrijgelatenen, bijvoorbeeld verboden.
Bij de huwlijksvoltrekking droeg de bruid een uit schapenwol geknoopte gordel, en over het hoofd een sluier van helrode of citroengele kleur, wat de feestkleur schijnt te zijn geweest. Hierbij werd het gezicht vrij gehouden. Vervolgens ging zij (vaak in optocht) van haar ouderlijk huis naar het huis van haar nieuwe echtgenoot. De optocht werd meestal in de avond gehouden en bestond niet alleen uit wederzijdse kennissen en vrienden, maar ook uit nieuwsgierigen van het volk. Hierbij werden fakkels gedragen en de vrouw droeg een spinnewiel (symbool voor nijverheid en echtelijke trouw).
In het versierde huis van de echtgenoot werd er een feestmaal (coena nuptialis) gehouden, dat gepaard ging met muziek en gezang. Na de maaltijd bracht een getrouwde vrouw, die Juno pronuba (godin van het huwelijk) moest verbeelden, de jonge vrouw naar het slaapvertrek en legde haar in het met de toga bedekte bruidsbed (lecto collocare), waarop dan de man haar in het vertrek volgde. De volgende dag gaf de bruidegom nog een maaltijd (repotia). De gasten en bloedverwanten brachten het jonge bruidspaar geschenken, en de bruid verrichtte haar eerste offer in haar nieuwe huis.