Romeinse cijfers
Vroeger werd er overal in Romeinse cijfers gerekend. Deze cijfers zijn bedacht door de Romeinen in de Romeinse tijd. Er is geen symbool voor het getal 0 (dat pas door de Arabieren in de Middeleeuwen werd bedacht). Ze vonden namelijk dat niks maar raar was. Nul bestond dus eigenlijk niet.
Ze gebruikten bijna alleen maar streepjes omdat ze het snel en makkelijk in stenen wilden krassen. Rondjes waren erg moeilijk!
De symbolen die gebruikt werden door de Romeinen zijn als volgt:
- I = 1
- V = 5
- X = 10
- L = 50
- C = 100
- D = 500
- M = 1000
Hoe schrijf je de getallen?
Je schrijft de getallen van groot naar klein, en van links naar rechts. Als je 123 wilt schrijven schrijf je het zo: CXXIII.
- Eerst honderd: C;
- Dan twintig: XX (twee keer tien);
- Dan drie: III (drie keer één).
Je mag elk teken maar drie keer achter elkaar gebruiken. Je mag niet IIII schrijven. Maar hoe doe je dan vier? Nou, zo: IV.
- Eerst één: I;
- Dan vijf: V;
Als een kleiner getal voor een groter getal staat dan haal je het kleinere getal van het grotere getal af.
De Romeinse cijfers zijn dus niet zo handig want je kunt maar tot 4999 getallen schrijven. Dat is: MMMCMXCIX.
Voorbeelden
Je kunt met de Romeinse cijfers bijvoorbeeld de volgende getallen maken:
- 1 = I
- 2 = II
- 3 = III
- 4 = IV
- 5 = V
- 6 = VI
- 7 = VII
- 8 = VIII
- 9 = IX
- 10 = X
- 20 = XX
- 50 = L
- 100 = C
- 500 = D
- 1000 = M