Graskarper
Graskarper Ctenopharyngodon idella | |||
---|---|---|---|
Niet bedreigd | |||
Leefgebied | Van oorsprong van Noord-Vietnam tot de rivier de Amur aan de Chinees-Russische grens | ||
Leefomgeving | troebele rivieren en bijbehorende uiterwaarden of meren | ||
Behoort tot de | Karperachtigen (Cypriniformes), Zoetwatervissen, Beenvissen, Vissen | ||
|
De Graskarper (Ctenopharyngodon idella) behoort tot de Karperachtigen (Cypriniformes). Het is een soort die eigenlijk niet in de Nederlandse wateren thuis hoort (excoot). Het werd in 1973 door de mens in de Benelux geïntroduceerd om onkruid in wateren te bestrijden. Van oorsprong komt de graskarper uit Noord-Vietnam tot de rivier de Amur aan de Chinees-Russische grens. Daar wordt de vis ook gekweekt. Ze leven in langzaam stromende of stilstaand water van troebele rivieren en bijbehorende uiterwaarden of meren.
Graskarpers hebben langwerpige, mollige, torpedovormige lichaamsvormen. De mond is enigszins schuin met niet-vlezige, stevige lippen en geen baarddraden. De volledige zijlijn bevat 40 tot 42 schubben. Het heeft brede, geribbelde tanden. De rugvin heeft acht tot tien zachte stralen en de anaalvin is dicht bij de staart geplaatst. De lichaamskleur is donker olijfgroen, aan de zijkanten bruinachtig geel, met een witte buik en grote, licht omlijnde schubben.
Graskarpers groeien erg snel. Jonge vissen die in het voorjaar worden uitgezet op 20 cm zullen in de herfst meer dan 45 cm bereiken. De meest voorkomende lengte is ongeveer 60-100 cm. De maximale lengte is 2,0 m en ze kunnen wel 45 kg zwaar worden.
In het wild paaien graskarpers in snel bewegende rivieren, en hun eieren, die iets zwaarder zijn dan water, ontwikkelen zich terwijl ze stroomafwaarts drijven, in leven gehouden door het woelen van het water. Graskarpers hebben lange rivieren nodig om de eieren en zeer jonge vissen te laten overleven, en men denkt dat de eieren sterven als ze naar de bodem zinken.
Volwassenen graskarpers voeden zich voornamelijk met waterplanten, zowel hogere waterplanten als ondergedompelde bodemplanten, maar kunnen ook afval, insecten en andere ongewervelde dieren eten. Ze eten dagelijks tot drie keer hun eigen lichaamsgewicht en gedijen goed in kleine meren en binnenwateren die een overvloed aan beplanting bieden.
Volgens een studie leven graskarpers 5-9 jaar, met de oudste overlevende van 11 jaar.