Limburgs
Het Limburgs is een streektaal en/of een groep onderling sterk verwante dialecten. Het is een West-Germaanse taal en dus verwant met vooral het Nederlands en Duits. In de dialectologie wordt het Limburgs ook wel "Zuid-Nederfrankisch" genoemd.
Taalgebied
Het Limburgs wordt vooral gesproken in delen van twee provincies, namelijk Nederlands en Belgisch Limburg. In Nederlands Limburg wordt het gesproken tot net boven Venlo, in Belgisch Limburg vooral in het oosten van die provincie. Ook in een heel klein deel van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, vlak over de grens met Nederland, wordt nog een soort Limburgs gesproken.
Erkenning als taal
Op 19 maart 1997 werd het Limburgs in het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden in Nederland officieel erkend als streektaal, net als het Fries en Nedersaksisch. In België en Duitsland heeft het Limburgs die status niet.
Kenmerken
Het Limburgs heeft zowel met het Nederlands als met het Duits veel gemeenschappelijk, zowel qua woordenschat als qua grammatica. Een ander opvallend kenmerk van het Limburgs is bijvoorbeeld dat waar veel woorden in het Nederlands een -k- hebben, dit in het Limburgs (net als in het Duits) een -ch- is (bijvoorbeeld ik › ich).
Het Limburgs heeft geen officiële standaardvorm. Eind jaren negentig is wel er een voorstel gedaan tot invoering van een Algemeen Geschreven Limburgs, dat echter tot nu toe geen ingang heeft gevonden.
Enkele woorden uit het Limburgs
Een paar Limburgse woorden en hun vertaling naar het Nederlands:
- allegaal/allelein/tótmem: om het even.
- 't Belsj: België
- breer: poort
- dao: daar
- gans: helemaal
- gezèt: krant, gazet
- graaf: berm
- hie: hier
- Hóllènjer: Hollander
- Hóllesj: de Nederlandse taal
- hömme: hemd
- huuj: vandaag
- ieëker/ömmer: emmer
- kalle: praten
- kan(z)jel: dakgoot
- de koel: de mijn(en) (van kolen)
- koealèf: moestuin
- krevat: stropdas
- moos: kool (groente, gruuen moos: groene kool)
- naë/nein (spreek uit: n-ei-n, niet n-ai-n): Nee
- oetkieke: uitkijken
- ömmer: altijd (van Oud-Nederlands immer)
- ön/ooj: ui
- poor: prei
- Pruusj: Duitser
- sjaegele: slingeren, zigzaggen
- sjink: (rauwe) ham
- sjóttelsplak: vaatdoek
- slaon/houwe: slaan
- smiete: werpen, gooien
- stert: staart (in Gronings - steert)
- vreigele/stechele: (be)twisten
- zwaegel: lucifer
Limburgse Wikipedia
Er bestaat een Limburgstalige versie van Wikipedia.
Links
- De Limburgse Wikipedia
- Stichting Veldeke, een vereniging die het gebruik van het Limburgs probeert te stimuleren
De eerste versie van deze tekst (of een deel daarvan) is afkomstig van Wikipedia.
De tekst is vrijgegeven onder de CC BY-SA 3.0-licentie. |
Streektalen in Nederland en Vlaanderen | |||
---|---|---|---|
Nederfrankisch en Friso-Frankisch:
Amelands ·
Bildts ·
Brabants ·
Hollands (Utrechts-Alblasserwaards · Zuid-Hollands) ·
Kleverlands ·
Limburgs ·
Oost-Vlaams ·
Stadsfries ·
West-Fries ·
West-Vlaams ·
Zeeuws ·
Zuid-Gelders |