Voortplanting
Met voortplanting zorgen mensen en dieren dat er kinderen geboren worden. Ook planten planten zich voort.
Bij mensen
Als een man en een vrouw geslachtsgemeenschap hebben zonder voorbehoedsmiddel, bijvoorbeeld een condoom ( ook wel een connie genoemd ), kan de vrouw zwanger worden. Als de man zijn penis in de vagina van de vrouw stopt, noem je dat vrijen, seks hebben (seksen is heel goed Nederlands) of geslachtsgemeenschap. Na een tijdje spuit de man sperma uit zijn penis. Hierin zitten miljoenen zaadcellen die de een eicel kunnen bevruchten als ze die tegenkomen. Die zwemmen als het waren naar de eicel toe. De zaadcel die het overleeft, smelt samen met de eicel. Die maken samen een embryo. Dan zeggen we dat de vrouw zwanger is. De heel kleine embryo groeit dan uiteindelijk uit tot een baby. Daarom zie je de buik van een vrouw ook dikker worden. Als de zaadcel geen eicel tegenkomt, of de man geen zaadcellen achterlaat, zal er geen kindje kunnen komen. Als de zaadcel en de eicel wel versmelten, dan begint een proces van celdeling, waar na ongeveer 10 weken al te zien is dat er een menselijk wezen ontstaat.
Bij dieren
Bij dieren verschilt het per diersoort hoe zij zich voortplanten. Bij zoogdieren gebeurt dit vrijwel op dezelfde manier. Maar er zijn ook dieren waar dit anders gaat, zoals bij vogels en vissen, zij leggen eieren.
Bij planten
De bevruchting kan beginnen zodra er een rijpe stempel is bestoven. In het zaadbeginsel kunnen de zaadcel en de eicel versmelten. Zodra dit is gebeurd valt de rest van de bloem af. Uit het bevruchte zaadbeginsel ontwikkelt zich een zaadje met daarin een klein plantje en een voorraad voedsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vracht die de zaden beschermt. De vruchten moeten daarna naar een andere plek verspreid worden zodat er een nieuwe plant kan groeien. Het verspreiden van die zaden gebeurt op verschillende manieren. Het kan door de wind, door dieren en door de plant zelf verspreid worden. Als het door de plant zelf verspreid wordt komt het doordat de vruchten die rijp zijn open knappen en hun zaden verliezen. Als het door een dier verspreid wordt, komt het vaak door vogels die zaden opeten en vervolgens ergens poepen, waardoor de zaden zich kunnen nestelen op de plek waar zij terecht komen. Het komt ook door dieren die een wintervoorraad aanleggen. Een dier eet nooit alle zaden op waardoor er zaden in de grond verstopt blijven en de kans krijgen om uit te groeien tot een plant. Als het door de wind verspreid komt het omdat de zaden licht zijn. Zij voeren mee met de wind en komen op een andere plaats weer op de grond terecht waar vervolgens een nieuw plantje gaat groeien.