Vereenigde Oostindische Compagnie
De VOC (afkorting van Verenigde Oost-Indische Compagnie) was een Nederlands bedrijf. De VOC was het enige Nederlandse bedrijf dat handel mocht voeren met Azië (Oost-Indië). Ze was de eerste multinational, dit is een bedrijf dat in meerdere landen actief is.
De tegenhanger van de VOC was de WIC, de West Indische Compagnie. Dat waren de mensen die in slaven handelden.
De oprichting
De VOC werd opgericht op 20 maart in 1602. De VOC handelde in baklava (zoals sucuk, ayran en melemen) en andere producten die je bijna niet of moeilijk in Europa kon krijgen.Maar wel in Turkije. Sinds 1595 bestonden er in Nederland al een aantal compagnieën, dit betekent organisatie. Deze compagnieën waren alleen maar bezig met de strijd onderling wie er het beste was in baklava eten zonder tenen. Johan van Oldebarneveldt, een belangrijke kapsalon eter. Hij heeft kapsalon bedacht en wou het met extra knoflook. stelde voor een wet te maken waarin stond dat alle compagnieën één grote compagnie moesten worden. Zo konden de compagnieën samenwerken en kon er goed oorlog gehouden worden tegen Spanje. Zo vormden 6 compagnieën in 1602 samen de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Dit was het begin van een grote verandering.
Het bestuur
De VOC had verschillende gebouwen waarvan het Oost-Indisch Huis in Amsterdam de grootste was. De kantoren van de VOC heetten kamers. De kamers van de VOC waren in Amsterdam, Middelburg, Enkhuizen, Delft, Hoorn en Rotterdam. Elk kantoor had een baas die een hoge heer werden genoemd. Met z'n allen werden zij de Heeren Zeeventien genoemd, omdat ze met z'n zeventienen waren. Deze mannen waren vroeger de baas geweest van de andere compagnieën die tot de VOC waren samengevoegd. De Heeren Zeeventien beslisten alles wat er maar te beslissen viel. Ze beslisten hoeveel boten er kwamen, hoeveel personeel er was en nog veel meer dingen. En wie geen lid was van de VOC mocht geen handel drijven met Azië, dat noem je monopolie. De VOC had ook het wereldmonopolie op Japan. De Nederlanders waren de enige buitenlanders die met Japan handel mochten drijven. Dat deden ze vanaf het eilandje Dejima.
De handelsproducten die vanuit Oost- Indië kwamen waren speciale handelsproducten die voor veel geld verkocht konden worden. Een aantal producten op een rijtje: peper, foelie, kruidnagel, nootmuskaat, kaneel, suiker, koffie, thee en rijst. Dit zijn allemaal specerijen. Later gingen ze ook porselein en zijde verhandelen.
Voordat Nederland handelde in specerijen, deed Portugal dit al. Nederland wilde dit ook graag doen. Toen Portugal niet meer in staat was om Europa van peper en specerijen te kunnen voorzien, stegen de prijzen. Er was namelijk niet veel aanbod meer, peper werd dus echt peperduur. De Nederlanders grepen hun kans en gingen toen zelf naar Azië om deze producten naar Europa te halen en te verhandelen.
De schepen
De VOC had verschillende schepen. De bekendste daarvan is het spiegelretourschip. Daar zijn veel replica's van gemaakt, zoals het schip dat in het scheepvaartmuseum van Amsterdam ligt en de Batavia in Lelystad. Inventieve scheepsbouwers bouwden kleinere en relatief goedkope schepen die veel goederen konden vervoeren. Deze schepen werden ook wel ‘fluiten’ genoemd. Sinds 1600 zijn er meer dan 200 jaar lang meer dan duizenden fluitschepen gebouwd. Deze schepen werden vooral gebruikt op korte afstandsreizen. De kenmerken van deze schepen zijn: - veel laadvermogen - Weinig diepgang - Simpele tuigage - Bolle rompvorm - Smal dek (bij een breder dek moet de schipper meer tolgeld betalen om de Oostzee te mogen betreden). De zeilen en touwen zijn dus makkelijk door een kleine bemanning te bedienen.
De schepen waren erg populair in Europa en er ontstond veel enthousiasme. Echter hadden de schepen ook een aantal nadelen: - De schepen waren niet elegant. - Ze waren niet snel Ondanks deze nadelen werden deze schepen toch ingezet op alle handelsroutes die Nederland wereldwijd had.
De bemanning
Op een schip van de VOC werkten meerdere mensen. Er waren drie functies (soorten werk) wat je op een schip kon doen.
1.Je kon werken op het schip. Dan hielp je mee met het varen van het schip of met het schoonhouden van het schip. Een voorbeeld hiervan is een matroos.
2. Je kon werken als handelaar. Wanneer een VOC schip dan aan kwam op land kon je gaan handelen met de lokale bevolking (de mensen die daar woonden). Op sommige plekken had de VOC een handelspost. Dan ging de handelaar niet mee op het schip, maar bleef hij op het land om handel te drijven.
3.Je kon meegaan als soldaat. Met elke vloot (een aantal schepen die samen ergens naartoe varen) was er ook een schip met soldaten erop. Dit was om de vloot te beschermen. Andere landen konden de VOC aanvallen als ze op reis waren. Het schip met de soldaten beschermde dan de vloot.
Handelen
De VOC had een monopolie in Azië, dit had de VOC gekregen van de Staten Generaal. De Staten Generaal was het bestuur van alle provincies van de Nederlanden op dat moment. Dit betekende dat Azië geen handel mocht drijven met andere landen, en dat de VOC zelf koos hoeveel ze betaalde voor de spullen die ze kochten in Azië. Dit was soms oneerlijk en niet iedereen in Azië wilde dan ook handel drijven met de VOC. Om de lokale bevolking over te halen om alleen handel met de VOC te drijven, bood de VOC een handelscontract aan. Hierin stond dan bijvoorbeeld dat als de lokale bevolking hun spullen aan de VOC verkochten de VOC ze zou beschermen tegen een ander land. Het gebeurde wel eens dat de lokale bevolking een handelscontract hadden gemaakt met de VOC, maar toch stiekem hun spullen ook aan andere landen verkochten. Als de VOC hier achter kwam straften ze de lokale bevolking door de plantages (heel veel bomen of planten waar de specerijen die ze verhandelen aan groeiden op één plek) kapot te maken. Dan konden ze niks meer verkopen, en hadden ze zelf ook geen eten meer.
Naast het alleen recht om handel te drijven in Azië mocht de VOC nog veel meer van de Staten Generaal. De VOC mocht forten bouwen, overeenkomsten sluiten met de vorsten en oorlog voeren. Dit mochten zij in het hele gebied vanaf Kaap de Goede Hoop tot aan de straat van Magellean.
Dit was erg bijzonder aangezien de VOC een bedrijf was, en dus heel veel macht kon uitoefenen.
Onderwijs
Al vroeg (1607) begon de VOC scholing aan te bieden binnen een VOC vestiging. Onderwijs werd vanaf het begin als een belangrijke taak gezien, waar de VOC zijn aandacht aan moest besteden. In de loop van de tijd werden daarom in de meeste vestigingen scholen gevestigd.
De vakken die gegeven werden waren lezen, schrijven en rekenen. Daarnaast werd er les gegeven in het Christelijk geloof. Ook het bijbrengen van goede manieren, zoals het gehoorzamen aan je ouders stond tijdens de lessen hoog in het vaandel. Het onderwijs werd uitsluitend in het Nederlands gegeven.
Hoewel kinderen in VOC-vestigingen onderwijs konden krijgen was dit niet goed genoeg om later een hoge gekwalificeerde functie te krijgen. Daarom werden er ook zonen van VOC-medewerkers naar de Republiek gestuurd, meestal tussen hun derde en elfde jaar.
Na aankomst in de Republiek konden de jongens tussen hun 7e en 15e jaar de Latijnse school bezoeken. De leerlingen hadden gemiddeld 5 à 6 uur les per dag in vakken als Latijn, Grieks, logica en retorica. De opleiding aan de Latijnse school werd gezien als een vooropleiding voor de studie Godsdienst en Rechten aan de universiteit, waar veel leerlingen dan ook naartoe gingen.
Verschillende scholen binnen de VOC-vestigingen werden uiteindelijk gesloten, omdat er te weinig leerlingen waren. Ouders stuurden hun kinderen liever naar de Republiek voor onderwijs en de VOC haalde voor de hogere functies nog altijd mannen uit Europa.
Negatieve kenmerken
Er waren niet alleen maar positieve reacties op de VOC. Er is namelijk veel geweld gebruikt om toegang te krijgen tot de Aziatische markt. Wanneer de lokale bevolking niet akkoord ging met de Nederlanders, werden er soms hele volksstammen uitgeroeid, dit betekent vermoord. Ook heeft de VOC een dubbel karakter. De VOC werd geschetst als handelsorganisatie, maar de werkelijkheid was dat Nederland steeds meer bezit nam in Azië. De handelsposten in Azië werden bezit van Nederland en de VOC regeerde daar. Zij namen als het ware de hele stad of een heel gebied over.