Gebruiker:TahR/Spelling
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
D of Dt
Ben je al moe? Neem dan maar even een pauze, want we gaan nu naar een van de moeilijkste regels van de Nederlandse taal: wanneer gebruik je een d, en wanneer een dt?
Veel mensen maken hierbij fouten, vooral kinderen, maar ook nog volwassenen. Laten we maar eerst beginnen met wat de officiele regel is.
We gebruiken als voorbeeld het woord 'vind'.
- Bij een normale zin met de ik-vorm schrijf je 'vind' met enkel een d. Een ik-zin kan je herkennen als er 'ik' in de zin staat. Zoals:
- Ik vind dit erg lastig.
- Bij een vragende zin moet je goed opletten. Als er naast de persoonsvorm 'je' staat, kijk dan of je dat ook in 'jij' kan veranderen. Kan dat, dan schrijf je vind met enkel een d. Zo niet, dan schrijf je het met een dt. Voorbeeld:
- Vind je dit ook lastig? --> Vind jij dit ook lastig? (kan dus wel)
- Hij speldt je wat op de mouw. --> Hij speldt jij wat op de mouw. (kan niet, dus dt)
Als je niet goed bent in d en dt, is dit misschien moeilijk te onthouden. Daarom is er ook gewoon een trucje. We gebruiken hierbij weer het woord 'vind'.
- Je hebt deze zin: 'Ik vin? dit erg lastig'. Je weet niet hoe je het moet schrijven.
- Vervang de persoonsvorm door 'lopen' in de juiste vorm. Dus: 'Ik loop dit erg lastig'. Klinkt raar, maar oke.
- Er komt geen 't' achter 'loop'. Verander de zin terug naar 'Ik vin? dit lastig'.
- Er komt dus ook geen 't' achter 'vind'. Nu weet je hoe je de zin moet opschrijven: 'Ik vind dit erg lastig'.
Nu hebben we in deze les enkel het woordje 'vind' gebruikt. Maar ook met andere woorden doe je hetzelfde als wat hier beschreven staat. Na een paar keer oefenen lukt het wel. Van ons krijg je al 2 oefeningen.