Botervis
| Botervis Pholis gunnellus | |||
|---|---|---|---|
|
| |||
| Onbekend | |||
| Leefgebied | noordelijke Atlantische Oceaan, de Witte Zee, de Noordzee en de Oostzee. Rondom IJsland | ||
| Leefomgeving | rotspoeltjes en tussen zeewier op een diepte van 0 tot 100 meter | ||
| Behoort tot de | Schorpioenvisachtigen (Scorpaeniformes), Zoutwatervissen, Beenvissen, Vissen | ||
| |||
De botervis (Pholis gunnellus), is een soort zoutwatervis die behoort tot de familie Pholidae , de kanonnen. Deze soort komt voor in de kustwateren van de Noord-Atlantische Oceaan en in het Atlantische deel van de Noordelijke IJszee. Komt in Nederland voor bij de waddeneilanden, langs de kust en in de Zeeuwse wateren
Het wordt vaak aangezien voor een paling vanwege zijn afgeplatte, langwerpige lichaam. Volgroeide volwassenen kunnen 30 cm lang worden. Een lange rugvin overspant het lichaam van net achter het hoofd, ondersteund door zachte stekelige stralen. De aarsvin begint ongeveer halverwege het lichaam. Het hoofd is vrij klein met uitstekende onderkaak en mond naar boven gericht. De kleuring is zeer variabel, variërend van tinten geelgroen tot bruin tot karmozijnrood. Een rij van 9-13 donkere vlekken, elk omgeven door een bleke ring, lijnen de rugvin. De botervis heeft een maximale gepubliceerde standaardlengte van 25 cm.
De botervis kan bij eb boven de waterlijn blijven, beschut onder rotsen en algen, en kan indien nodig lucht inademen.
Ze eten kleine schaaldieren, weekdieren en de eieren van vissen. Het vrouwtje legt de eieren in een grote massa op de zeebodem en deze wordt streng bewaakt totdat de larven uitkomen. De botervis paait van november tot januari, het vrouwtje legt tussen de 80 en 200 eieren in een balachtige massa die onder een steen of in de lege ruimte zoals een Tweekleppige schelp wordt geplaatst.