Kasteel: verschil tussen versies
Regel 36: | Regel 36: | ||
== Verdediging == |
== Verdediging == |
||
− | Voor de verdedigers was het eerst belangrijk om zoveel mogelijk voedsel en water binnen de muren te halen. Tegelijkertijd bereidden de verdedigende ridders zich binnen de muren op de aanval. Ze verwijderden zoveel mogelijk brandbare zaken van het plein. |
+ | Voor de verdedigers was het eerst belangrijk om zoveel mogelijk voedsel en water binnen de muren te halen. Tegelijkertijd bereidden de verdedigende ridders zich binnen de muren op de aanval. Ze verwijderden zoveel mogelijk brandbare zaken van het plein. |
+ | |||
+ | Wanneer er vijanden het kasteel wilden aanvallen, werd als eerste de ophaalbrug opgehaald. Deze kon als een wip omhoog worden gezwaaid. Daarna werden schuttingen met aan e onderzijde werpgaten, op de kasteelkantelen getimmerd. Deze schuttingen werden hordijzen genoemd. Mezekooien waren de stenen variant van de hordijzen. Hordijzen en mezekooien dienden als beschutting, zodat de mensen veilig de vijand kon bekogelen, die over de muur wilden klimmen. Zo werd er kokende olie, kokend water en stenen gebruikt om door de gaten in de schutting te gooien. Er werden natte dierenhuiden over daken, hordijzen en andere houten constructies gelegd, om deze te beschermen tegen vuur. |
||
+ | |||
+ | De schietgaten werden bemand door [[boogschutters]]. Bij een bestorming werden lange stokken met haken gebruikt om stormladders(met aanvaller) van de muren te duwen. Boogschutters probeerden met brandende pijlen de [[evenhoge]] of blijde in [[brand]] te schieten. Soms werd er een mijngang gegraven om ondermijning te voorkomen. Dat had zelden succes. De richting was moeilijk te bepalen en bovendien mochten de aanvallers niets horen. |
||
+ | |||
+ | Op het kasteel zat er achter de ophaalbrug vaak diverse deuren en ook een valhek, die bestond uit hout en was bedekt met ijzer. Het valhek kwam omlaag langs gleuven in de muur. Valhekken werden bediend door touwen en een lier, vanuit een ruimte bovenin het poortgebouw. |
||
+ | |||
+ | Wanneer er gevaar dreigde, werd het poortgebouw dag en nacht bewaakt door soldaten. Er werd ’s avonds een bel geluid, wat betekende dat de stadspoorten werden gesloten en gebarricadeerd. Men kon dan de stad niet meer in of verlaten. Tevens was de bel, het sein dat de inwoners hun vuren moesten doven. |
||
+ | |||
+ | Een leuk feitje is dat de trappen in een kasteel rechtsom liepen. De reden was dat de soldaten hun arm vrij konden bewegen, terwijl de vijand dit niet kon. Hierdoor werd het mogelijk om de vijand snel te verslaan. |
||
<gallery> |
<gallery> |
Versie van 26 jan 2018 17:28
Kastelen
Een kasteel (ook slot of burcht genoemd) is het tot vesting uitgebouwde verblijf van belangrijke figuren zoals vorsten. Het woord kasteel komt van het Latijnse woord Castellum, wat een ‘klein fort’ inhoudt. Kastelen werden gebouwd voor rooftochten in vijandelijk gebied en militaire aanvallen. Door de rooftochten kon er worden ingeschat hoe sterk/zwak de vijand was. Pas in het de late Middeleeuwen, diende het kasteel als een versterkt herenhuis.
De kastelen zijn met name in de middeleeuwen ontstaan. In deze periode ontbrak het centrale gezag en moest iedereen zichzelf verdedigen. Deze periode begin in het jaar 900 en duurde tot 1600. Kastelen die na 1550 gebouwd zijn voldoen over het algemeen niet aan de definitie van een kasteel. Een kasteel is een kasteel als het bewoonbaar én verdedigbaar is. Na 1550 kwamen er beter wapens, zoals kanonnen, en waren kastelen dus eigenlijk niet meer te verdedigen.
Kastelen stralen macht uit. Hoe hoger de torens, hoe meer kracht ze uit stralen, dit zorgde ervoor dat boeren graag in de buurt woonden. In de middeleeuwen waren kastelen het centrum van bestuur en rechtspraak, vaak gebouwd langs grenzen, wegen of rivieren, of in een lange rij om elkaar te steunen. Soms koos men een plek vanwege de ideale ligging of omdat de heer de directe omgeving wilde beheersen. Een kasteel beheerst een straal van 15 km, dit is een dag rijden heen en terug op een paard. Om een groter gebied te controleren had een heer meerdere kastelen nodig. Hij trok met zijn ridders langs deze kastelen.
De boeren en handwerkslieden die in dorpen of verspreid over het open land woonden, hadden het kasteel nodig. Het kasteel was de vluchtplaats in tijden van oorlog. De kasteelbewoners hadden op hun beurt de mankracht, het voedsel en andere producten van het platteland nodig. Behalve wat betreft luxegoederen voorzagen de bewoners van de streek in hun dagelijkse behoeften. De boeren bewerkten het land. En waren er grote klussen, zoals de aanleg van een weg of het graven van een slotgracht, dan kon de kasteelheer de spierkracht van de boeren voor dit werk opeisen. Daarnaast werkten vele handwerkslieden voor de kasteelheer.
De plek van een kasteel
De bouwplaats van een kasteel werd zorgvuldig uitgekozen. Er waren een aantal belangrijke criteria voor de bouwplaats:
- Een goed overzicht over het gebied.
- Moeilijk in te nemen.
- In de buurt van drinkwater.
- In de buurt van velden waarop voedsel kon worden verbouwd.
- In de buurt van bouwmateriaal.
- In de buurt van (water)wegen.
De verandering van kastelen
De eerste kastelen werden ongeveer 1000 jaar geleden gebouwd en het waren niet meer dan houten gebouwen met een afzetting. Deze kastelen werden 'mottekastelen' genoemd. Het woord ‘motte’ is ontstaan uit het woord ‘mote’ (Frans). Een mot is een heuvel, waarop een kasteel werd gebouwd. Aan de voet van de heuvel zat een binnenhof. De afzetting was gemaakt van puntige palen en werd een palissade genoemd. Om de palissade werd vaak een gracht gegraven. Een mottekasteel was binnen een paar weken gebouwd en bestond uit goedkope materialen.
Kastelen werden rond 1100 steeds vaker van steen gemaakt, omdat een vijand deze moeilijker kon veroveren. Stenen torens waren immers steviger en minder brandbaar. De muurtorens in de ommuring hadden een defensieve (verdedigende) functie. Halverwege de 12e eeuw werd er steeds vaker een vierkante of rechthoekige stenen toren (donjon) gebouwd. Het woord ‘donjon’ is ontstaan uit het woord ‘Dominium’ (Latijns), wat ‘heerschappij’ inhoudt. Een donjon kon uit wel 6 verdiepingen bestaan. De donjon werd regelmatig omringd door een stenen muur en een gracht. Deze muren waren tussen de 2 en 5 meter dik en hadden als verdedigende functie en zaten de vertrekken van de heer. De mensen leefden vroeger in de donjon. Een voorbeeld van een indeling van een donjon:
- Ondergronds waren de voorraadkamers en de kerkers.
- Op de begane grond waren de keuken en de verblijven van de soldaten.
- Op de eerste verdieping waren de grote zaal en de woonverblijven.
- Op de bovenste verdieping was het woonverblijf van de heer.
Later werden de vierkante of rechthoekige torens en donjons vervangen door een ronde vorm vormen. Een stormram kon hierbij moeilijker de hoekstenen breken. Echter hadden ook ronde torens nadelen. Zo konden de boogschutters de toren moeilijker verdedigen, wegens de dode hoeken. Ook was een ronde toren niet praktisch met de indeling en wooncomfort van de binnenruimten. Om deze problemen op te lossen, kwamen er in de tweede helft van de 12e eeuw steeds meer veelhoekige torens. Door deze vorm ontstonden er geen dode hoeken en men kon de binnenruimten ook makkelijker onderverdelen.
Vanaf de 13e eeuw werden de kasteelmuren steeds belangrijker. De woon- en werkverblijven werden in de muurtorens en in gebouwen die tegen de muur stonden gebouwd. Het poortgebouw moest de hoofdingang van de binnenplaats beschermen.
Verdediging
Voor de verdedigers was het eerst belangrijk om zoveel mogelijk voedsel en water binnen de muren te halen. Tegelijkertijd bereidden de verdedigende ridders zich binnen de muren op de aanval. Ze verwijderden zoveel mogelijk brandbare zaken van het plein.
Wanneer er vijanden het kasteel wilden aanvallen, werd als eerste de ophaalbrug opgehaald. Deze kon als een wip omhoog worden gezwaaid. Daarna werden schuttingen met aan e onderzijde werpgaten, op de kasteelkantelen getimmerd. Deze schuttingen werden hordijzen genoemd. Mezekooien waren de stenen variant van de hordijzen. Hordijzen en mezekooien dienden als beschutting, zodat de mensen veilig de vijand kon bekogelen, die over de muur wilden klimmen. Zo werd er kokende olie, kokend water en stenen gebruikt om door de gaten in de schutting te gooien. Er werden natte dierenhuiden over daken, hordijzen en andere houten constructies gelegd, om deze te beschermen tegen vuur.
De schietgaten werden bemand door boogschutters. Bij een bestorming werden lange stokken met haken gebruikt om stormladders(met aanvaller) van de muren te duwen. Boogschutters probeerden met brandende pijlen de evenhoge of blijde in brand te schieten. Soms werd er een mijngang gegraven om ondermijning te voorkomen. Dat had zelden succes. De richting was moeilijk te bepalen en bovendien mochten de aanvallers niets horen.
Op het kasteel zat er achter de ophaalbrug vaak diverse deuren en ook een valhek, die bestond uit hout en was bedekt met ijzer. Het valhek kwam omlaag langs gleuven in de muur. Valhekken werden bediend door touwen en een lier, vanuit een ruimte bovenin het poortgebouw.
Wanneer er gevaar dreigde, werd het poortgebouw dag en nacht bewaakt door soldaten. Er werd ’s avonds een bel geluid, wat betekende dat de stadspoorten werden gesloten en gebarricadeerd. Men kon dan de stad niet meer in of verlaten. Tevens was de bel, het sein dat de inwoners hun vuren moesten doven.
Een leuk feitje is dat de trappen in een kasteel rechtsom liepen. De reden was dat de soldaten hun arm vrij konden bewegen, terwijl de vijand dit niet kon. Hierdoor werd het mogelijk om de vijand snel te verslaan.
- Kasteel de Haar met slotgrachtjuli 2003.jpg