Rassensegregatie in de Verenigde Staten: verschil tussen versies
k (→In het zuiden) |
|||
Regel 58: | Regel 58: | ||
===In het zuiden=== |
===In het zuiden=== |
||
[[File:Klan-in-gainesville.jpg|right|300px|thumb|Om Afro-Amerikanen af te schrikken gebruikte de KKK o.a. het branden van kruizen en het verkleed gaan in het wit. Vooral in het zuiden was de KKK actief.]] |
[[File:Klan-in-gainesville.jpg|right|300px|thumb|Om Afro-Amerikanen af te schrikken gebruikte de KKK o.a. het branden van kruizen en het verkleed gaan in het wit. Vooral in het zuiden was de KKK actief.]] |
||
− | De rassensegregatie was het ergste in het zuiden van de Verenigde Staten. De Zuidelijke Staten waren alle staten, die zich tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog hadden afgescheiden. Tussen deze staten was er ook onderscheid in hoe erg de rassensegregatie was. De rassensegregatie was het ergste in de zogeheten ''Deep South''. Dit zijn grofweg de staten [[Georgia]], [[Alabama]], [[Mississippi]], [[Louisiana]] en [[Tennessee]]. De Zuidelijke Staten waren de grootste voorstanders van rassensegregatie. Een groot deel van de bevolking geloofde dat blanke Amerikanen superieur waren aan Afro-Amerikanen. In veel gevallen was de rassensegregatie zelfs in de grondwet van een staat vastgelegd. Bijvoorbeeld in [[Florida]] werd dit in 1885 vastgelegd. De rassensegregatie in het zuiden betekende: |
+ | De rassensegregatie was het ergste in het zuiden van de Verenigde Staten. De Zuidelijke Staten waren alle staten, die zich tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog hadden afgescheiden. Tussen deze staten was er ook onderscheid in hoe erg de rassensegregatie was. De rassensegregatie was het ergste in de zogeheten ''Deep South''. Dit zijn grofweg de staten [[Georgia]], [[Alabama]], [[Mississippi (staat)|Mississippi]], [[Louisiana]] en [[Tennessee]]. De Zuidelijke Staten waren de grootste voorstanders van rassensegregatie. Een groot deel van de bevolking geloofde dat blanke Amerikanen superieur waren aan Afro-Amerikanen. In veel gevallen was de rassensegregatie zelfs in de grondwet van een staat vastgelegd. Bijvoorbeeld in [[Florida]] werd dit in 1885 vastgelegd. De rassensegregatie in het zuiden betekende: |
* Segregatie tussen rassen in o.a. scholen, hotels, restaurants, openbaar vervoer, ziekenhuizen, toiletten, parken en telefooncellen. Daarnaast waren er aparte afdelingen voor de rassen in bibliotheken en bioscopen. |
* Segregatie tussen rassen in o.a. scholen, hotels, restaurants, openbaar vervoer, ziekenhuizen, toiletten, parken en telefooncellen. Daarnaast waren er aparte afdelingen voor de rassen in bibliotheken en bioscopen. |
||
* Wetten die Afro-Amerikanen verboden op bepaalde plekken te komen. |
* Wetten die Afro-Amerikanen verboden op bepaalde plekken te komen. |
Versie van 17 feb 2023 12:27
Rassensegregatie (Engels: Racial segregation) was de naam voor de scheiding en ongelijkheid tussen blanke Amerikanen en Afro-Amerikanen in de Verenigde Staten. Niet alleen Afro-Amerikanen ondervonden hier hinder van, maar ook Latino's, inheemse Amerikanen en andere immigrantengroepen. Zij werden niet gelijk behandeld als blanke Amerikanen. Toch wordt rassensegregatie vaak gebruikt tussen Afro-Amerikanen en blanke Amerikanen. De rassensegregatie vond vooral plaats in het zuidoosten van de Verenigde Staten, in de voormalige slavenstaten. De rassensegregatie duurde van 1865 (na de Amerikaanse Burgeroorlog) tot aan de jaren 60. Op sommige plaatsen in de Verenigde Staten werd de rassensegregatie eerder afgeschaft of is er nooit segregatie geweest.
Het woord segregatie betekend gescheiden. Afro-Amerikanen en blanke Amerikanen leefden vrijwel gescheiden van elkaar. Er waren boorden die aangaven waar Afro-Amerikanen mochten lopen, winkelen of zitten. Daarnaast gingen blanke en Afro-Amerikanen naar aparte scholen en moesten aparte toiletten gebruiken. De rassensegregatie leidde tot discriminatie van Afro-Amerikanen, bijvoorbeeld op de woningmarkt en bij stemmen. Daarnaast was de Ku Klux Klan (KKK) actief, een organisatie die geloofde dat blanken beter waren dan mensen van kleur. Hoewel na de Amerikaanse Burgeroorlog een poging is gedaan om Afro-Amerikanen gelijke rechten te geven, leidde dit tot de rassensegregatie. Na 1877 werden er wel pogingen gedaan om de situatie van Afro-Amerikanen te verbeteren, maar deze liepen vaak op niets uit. Pas in de jaren 1950 en vooral de jaren 1960 werden stappen ondernomen door activisten als Rosa Parks, Martin Luther King Jr. en Malcolm X. President Lyndon B. Johnson voerde tijdens zijn beleid allerlei beleid door, zoals de Voting Rights Act of 1965, die het makkelijker maakte om te stemmen voor Afro-Amerikanen.
Wat ging er vooraf?
Om rassensegregatie te snappen moet men kijken naar de slavernij. Sinds het ontstaan van de Verenigde Staten was er slavernij. Vooral de Zuidelijke Staten waren afhankelijk van slavernij, aangezien deze nodig waren voor de landbouw. In de Noordelijke Staten werd de slavernij vóór 1830 afgeschaft. De Noordelijke Staten waren tegen de slavernij, zowel vanwege economische als morele redenen. De Zuidelijke Staten hadden slavernij nodig voor hun economie en waren voorstander van de slavernij. Dit zorgde voor veel spanningen, aangezien beide groepen bang waren dat de ander zijn zin zou doordrijven. Deze spanningen leidden uiteindelijk tot de Amerikaanse Burgeroorlog in 1861. Dit was het gevolg van de verkiezing van Abraham Lincoln tot president. De Zuidelijke Staten scheidden zich in deze oorlog af, aangezien ze bang waren dat Lincoln de slavernij in de gehele Verenigde Staten zou afschaffen. Hoewel Lincoln dat toen niet van plan was, was er toch angst dat dit zou gebeuren. Lincoln verklaarde het zuiden de oorlog, aangezien de afscheiding volgens hem ongrondwettelijk was.
De Amerikaanse Burgeroorlog werd gewonnen de Noordelijke Staten. De Zuidelijke Staten werden teruggewonnen en kwamen onder militaire bezetting. Tijdens de oorlog had Lincoln besloten om de slavernij af te schaffen. Voormalige slaven waren hierdoor vrij en mochten in de Verenigde Staten blijven. Dit was uniek, aangezien veel slavenhouders bang waren dat de voormalige slaven wraak zouden nemen (zoals tijdens de Haïtiaanse Revolutie) en wilden de slaven naar Liberia sturen. De Zuidelijke Staten moesten akkoord gaan met het afschaffen van de slavernij, voordat ze weer konden toetreden.
Dit betekende echter niet dat de voormalige slaven ook Amerikaanse staatsburger werden en konden stemmen. Het regelde alleen dat zij vrij waren, maar doordat ze geen geld of bezittingen hadden bleven ze in veel gevallen werken bij hun voormalige slavenhouders. Daarnaast had de oorlog een groot deel van het zuiden verwoest. De afschaffing van de slavernij zorgde ook voor economische problemen in het zuiden, aangezien bijna de gehele economie afhankelijk was de slavernij. Lincoln had een groot omvangrijk plan om het zuiden herop te bouwen, voormalige slaven elk een stuk grond te geven en fabrieken in het zuiden stichtten. Hiermee wilde hij de economie weer opbouwen beter dan tevoren. Lincoln kon dit niet uitvoeren, aangezien hij kort na het einde van de burgeroorlog werd vermoord.
Belangrijk is ook om de politieke partijen van die tijd te snappen. De Democratische Partij was toentertijd een populaire partij onder boeren en vooral groot in het zuiden. De Democraten waren toentertijd erg conservatief en waren veelal tegen rechten voor Afro-Amerikanen. De Republikeinse Partij was toentertijd vooral populair in het noorden en de steden. De Republikeinen waren toentertijd de partij van vooruitgang en wilden vaak rechten voor Afro-Amerikanen. Lincoln behoorde tot de Republikeinse Partij. Na de moord werd hij opgevolgd door zijn vicepresident Andrew Johnson. Johnson was echter een Democraat.
Ontstaan en verloop
Reconstructie
President Andrew Johnson was een stuk conservatiever dan Lincoln. Johnson stelde lage eisen voor het opnieuw toetreden van de Zuidelijke Staten. Slechts 10% van de bevolking van een staat moest tegen de slavernij zijn. Ook moest een staat de slavernij officieel afschaffen en alle slaven bevrijden. Zodra een staat dit had gedaan, kreeg het zijn recht om te stemmen tijdens de presidentsverkiezingen en in het Amerikaans Congres terug. Johnson was een tegenstander van stemrecht en burgerschap voor Afro-Amerikanen. Volgens Johnson was de heropbouw van het zuiden belangrijker, maar in feite wilde hij zo zorgen dat hij een tweede termijn als president zou winnen. Tijdens zijn presidentschap ontstonden er echter veel spanningen tussen Johnson en de Republikeinen. De Republikeinen hadden toentertijd de meerderheid en veel Republikeinen wilden zorgen Afro-Amerikanen het recht kregen om te stemmen, officieel staatsburger werden en beschermt werden tegen discriminatie en racisme. In het zuiden waren er namelijk haatgroeperingen, zoals de Ku Klux Klan (KKK), actief. Nog onder Johnsons termijn werd in 1868 het 14e amendement toegevoegd aan de Amerikaanse grondwet:
Hierin staat in grote lijnen dat iedere Amerikaanse staatsburger dezelfde rechten heeft en gelijk behandeld moet worden.
Johnson was echter zo impopulair, dat hij zich niet meer verkiesbaar stelde. Johnson werd opgevolgd door Republikein Ulysses S. Grant. Grant zou een enorme invloed hebben op de Reconstructie. Grant was erg vooruitstrevend en wilde Afro-Amerikanen stemrecht kregen. Tijdens zijn eerste termijn bestreed Grant succesvol de KKK tot op het punt dat deze van uitgeroeid. In 1870 voerden de Republikeinen het 15e amendement door:
Dit betekent dit dus, dat iedere Amerikaan recht heeft op stemmen en hierover wetgeving kan maken. De reden hiervoor was dat veel Afro-Amerikanen in het zuiden nog steeds problemen hadden met stemmen. Zij werden weerhouden te stemmen door blanke Amerikanen. In 1875 voerde de regering van Grant de Civil Rights Act of 1875 door. Hierdoor werden Afro-Amerikanen beschermt tijdens het stemmen. Dit was de laatste belangrijke wet tijdens de Reconstructie. Veel Zuidelijke Staten waren inmiddels tegen de militaire bezetting gegroeid. Zij voelden zich vernederd door het noorden en dit leverde veel woede. Door een economische crisis was de Republikeinse Partij impopulair geworden en de Democraten stegen in de peilingen. Grant stelde zich geen derde keer verkiesbaar.
In 1876 stonden de Democraat Samuel J. Tilden en Rutherford B. Hayes tegenover elkaar. Tilden wist technisch gezien meer stemmen te halen dat Hayes. Hayes ging vervolgens met de kiesmannen uit South Carolina, Louisiana en Florida praten. Deze staten alle drie op Tilden gestemd, maar Hayes wist ervoor te zorgen dat zij op Hayes stemden. Hierdoor had Hayes één stem meer en won de verkiezingen, ondanks dat Tilden een meerderheid had. In ruil voor het presidentschap maakte Hayes in 1877 een einde aan de Reconstructie. Dit wordt de compromis van 1877 genoemd en maakte een einde aan de militaire bezetting in het zuiden.
Jim Crow-wetten
De periode tussen 1880 en 1965 staat bekend als het Jim Crow-tijdperk. Verschillende steden en staten voerden wetten in die zorgden dat blanke Amerikanen en Afro-Amerikanen gescheiden moesten leven. Dit gebeurde vooral in het zuiden van de Verenigde Staten. De reden waarom dat hier gebeurde had verschillende redenen:
- Het zuiden voelde zich nog steeds vernederd door de Reconstructie.
- De Reconstructie had weinig bijgedragen aan het heropbouwen van de economie in het zuiden. Het zuiden bleef armer als vóór de burgeroorlog.
- Veel plantages gingen failliet. Hierdoor verdween de gastvrije plantagecultuur in het zuiden.
Dit leidde tot veel woede onder blanke Amerikanen, die zich ging richten op Afro-Amerikanen en de federale overheid. Hierdoor ontstond ook een gevoel van nationalisme in het zuiden. Voormalige zuidelijke generaals uit de burgeroorlog, zoals Robert E. Lee, werden als helden vereerd. Dit is ook een van de redenen waarom er nog steeds veel standbeelden van hen in het zuiden te vinden zijn.
Hayes deed weinig om deze wetten tegen te werken. Zijn opvolger, Republikein James A. Garfield, wilde de situatie van Afro-Amerikanen verbeteren, maar werd negen maanden in zijn presidentschap vermoord. Na Garfield ondernam president Benjamin Harrison nog één poging, maar ook deze poging faalde. In 1883 werd ook nog de Civil Rights Act of 1883 door het Amerikaans Hooggerechtshof ongrondwettelijk verklaard. Dit betekende een klap in het gezicht van Afro-Amerikanen, die te maken kregen met steeds meer discriminatie, racisme en moeilijkheden bij stemmen. Afro-Amerikanen en blanke Amerikanen gingen naar aparte scholen, toiletten, moesten apart zitten in openbaar vervoer en hadden aparte waterkranen. Ook konden Afro-Amerikanen geweigerd worden in hotels en andere instellingen. Een voorbeeld was toen de Afro-Amerikaanse actrice Hattie McDaniel geweigerd werd tijdens de uitreikingen van de Oscars. McDaniel speelde een bijrol in Gone with the Wind (1939) en zou een Oscar krijgen voor haar rol (de eerste keer dat een Afro-Amerikaan een Oscar kreeg). McDaniel kon echter niet bij de uitreikingen zijn, en de Oscar zelf in ontvangst nemen, aangezien het hotel waarin het evenement gehouden werd haar weigerde.
Begin 20e eeuw
Aan het begin van 20e eeuw werd de rassensegregatie doorgevoerd in de federale overheid door president Woodrow Wilson in 1913. Dit betekende dat bij alle overheidsinstellingen van de federale overheid Afro-Amerikanen en blanke Amerikanen apart moesten werken. Dit is nog steeds te zien in het Pentagon. Dit gebouw is gebouwd tijdens de rassensegregatie. Hierdoor zijn er twee keer zoveel toiletten. Wilson introduceerde ook allerlei andere maatregelen die het leven van Afro-Amerikanen bemoeilijkte. Tijdens zijn presidentschap kwam de KKK opnieuw op. Ook werd in het zuiden de Lily White Movement populair. Deze wilde het blanke ras beschermen tegen rassenmenging. Voorheen werden de kinderen van blanke Amerikanen en Afro-Amerikanen als blank gezien, maar nu mocht een persoon geen druppel Afro-Amerikaans bloed hebben. Het Amerikaans hooggerechtshof had al eerder geoordeeld in de zaak Plessy v. Ferguson dat rassensegregatie legaal was.
De rassensegregatie werd pas na de Tweede Wereldoorlog een belangrijker onderwerp. President Franklin D. Roosevelt hield met het invoeren van zijn New Deal ook rekening met de rassensegregatie. Dit betekende dat blanke Amerikanen voorrang kregen, aangezien Afro-Amerikanen meer moeite hadden om de nieuwe maatregelen te krijgen. Roosevelt was namelijk bang om de Zuidelijke Staten te verliezen. Zijn vrouw, Eleanor Roosevelt, was een groot tegenstander van rassensegregatie en zorgde ervoor dat Afro-Amerikanen in ieder geval op de een of andere manier bij deze maatregelen konden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was zelfs aan het front sprake van rassensegregatie. Afro-Amerikaanse verpleegsters mochten bijvoorbeeld alleen de Duitse en Japanse soldaten verplegen en een niet de Amerikaanse soldaten. Roosevelts opvolgers, Harry S. Truman en Dwight D. Eisenhower, waren net als Roosevelt tegen de rassensegregatie, maar ondernamen net als Roosevelt weinig tegen de segregatie.
De segregatie
Onderbouwing
Voorstanders van de rassensegregatie probeerden deze te onderbouwen door middel van wetenschap. Een belangrijkste theorie die gebruikt werd was het sociaal darwinisme. Charles Darwin legde in zijn evolutietheorie uit, dat alle dieren op de een of andere manier met elkaar verbonden waren en gemeenschappelijk voorouders hadden. Darwins theorie werd later gebruikt door voorstanders van de rassensegregatie, waaronder de Brit Herbert Spencer. Spencer maakte onderscheid tussen verschillende mensenrassen. Volgens Herbert en andere voorstanders was het blanke ras superieur aan alle andere rassen, waaronder Afro-Amerikanen. Ook werd vaak de zin Seperate but equal gebruikt. Hiermee bedoeld men dat rassen gescheiden leefden, maar gelijk waren.
In het zuiden
De rassensegregatie was het ergste in het zuiden van de Verenigde Staten. De Zuidelijke Staten waren alle staten, die zich tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog hadden afgescheiden. Tussen deze staten was er ook onderscheid in hoe erg de rassensegregatie was. De rassensegregatie was het ergste in de zogeheten Deep South. Dit zijn grofweg de staten Georgia, Alabama, Mississippi, Louisiana en Tennessee. De Zuidelijke Staten waren de grootste voorstanders van rassensegregatie. Een groot deel van de bevolking geloofde dat blanke Amerikanen superieur waren aan Afro-Amerikanen. In veel gevallen was de rassensegregatie zelfs in de grondwet van een staat vastgelegd. Bijvoorbeeld in Florida werd dit in 1885 vastgelegd. De rassensegregatie in het zuiden betekende:
- Segregatie tussen rassen in o.a. scholen, hotels, restaurants, openbaar vervoer, ziekenhuizen, toiletten, parken en telefooncellen. Daarnaast waren er aparte afdelingen voor de rassen in bibliotheken en bioscopen.
- Wetten die Afro-Amerikanen verboden op bepaalde plekken te komen.
- Verbod op huwelijken en relaties tussen Afro-Amerikanen en blanke Amerikanen. Ook mochten de twee groepen samen geen kinderen krijgen. Dit werd aangeduid met het woord rassenmenging.
- Het inperken, moeilijk maken en ontnemen van het stemrecht van Afro-Amerikanen. Daarnaast werden kiesdistricten zo ingericht dat Afro-Amerikanen weinig invloed hadden (Gerrymandering). De Democratische Partij, die toentertijd rassensegregatie in het zuiden aanmoedigde, verbood ook Afro-Amerikanen te laten stemmen in de Democratische voorverkiezingen (buiten het zuiden om konden Afro-Amerikanen dit vaak wel).
- Daarnaast kregen Afro-Amerikaanse scholen vaak de tweedehandsmaterialen van blanke scholen, als de blanke scholen nieuwe spullen geven. Afro-Amerikaanse instellingen kregen vaak veel minder geld.
De reden dat de Democraten tot aan de jaren '60 de grootste partij in het zuiden bleven, had te maken dat de Zuidelijke Democraten de rassensegregatie verdedigden. Zuidelijke Republikeinen deden tevens net zo hard mee. Beide partijen buiten het zuiden spraken zich in veel gevallen uit tegen de rassensegregatie.
In het noorden
Dat de rassensegregatie in de Zuidelijke Staten erger was, betekende niet dat er geen rassensegregatie in de andere staten was. In de andere staten hadden Afro-Amerikanen last van discriminatie bij het kopen of huren van een huis en bij het solliciteren naar een baan. Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog was er veel vraag naar personeel in de fabrieken in het noorden. Veel Afro-Amerikanen kwamen daardoor naar het noorden, mede doordat haatgroepen als de KKK daar niet echt aanwezig waren. Dit leidde dit veel woede onder de bevolking van steden, aangezien blanke Amerikanen bang waren hun baan te verliezen. In verschillende steden, waaronder Boston en New York City, werden Afro-Amerikanen in aparte wijken geplaatst. Het werd hun erg moeilijk gemaakt te verhuizen naar blanke wijken; zo niet onmogelijk. De reden hiervoor was dat makelaars en stadsbureaus zeiden dat de waarde van huizen zouden dalen als Afro-Amerikanen in een blanke wijk zouden worden. Uit angst dat hun huis minder waard zou worden, probeerden blanke Amerikanen Afro-Amerikanen uit hun wijken te weren.
In Illinois, Indiana, Ohio, Pennsylvania en New Jersey bestond ook rassensegregatie in scholen. Deze werd wel een stuk eerder afgeschaft; Indiana was deze staat de laatste in 1949. Uit reactie hierop was rassensegregatie in scholen in sommige staten ook grondwettelijk verboden. De belangrijkste vorm van rassensegregatie was het verbod op rassenmenging. Dit was o.a. verboden in Delaware, Californië, Indiana, Maryland en Colorado. Het verbod op rassenmening verbod relaties en huwelijken tussen blanke en Afro-Amerikanen.
Effecten
Armoede en misdaad
De maatregelen van de rassensegregatie zorgde ook veel inkomensongelijkheid en armoede. Afro-Amerikanen kregen over het algemeen minder betaald als blanke Amerikanen. Ook hadden zij slechtere en minder goed betaalde banen als blanke Amerikanen. In veel steden was er ook een onderscheid tussen blanke en Afro-Amerikaanse wijken. Blanke wijken hadden vaak betere huizen, aangezien blanke Amerikanen door het inkomensverschil meer geld hadden. Steden gaven minder geld uit aan Afro-Amerikaanse wijken, waardoor er een tekort was aan huizen in die wijken. In Chicago moesten Afro-Amerikanen zelfs wonen in kelders en kamers waar een kleine keuken in geplaatst was. Per etage was er vaak maar één badkamer. In veel blanke wijken werden Afro-Amerikanen geweerd. Blanke Amerikanen waren namelijk bang dat de waarde van hun huis zou dalen als er Afro-Amerikanen in de wijk woonden. De Afro-Amerikaanse wijken waren vaak dichtbevolkt, oud, slecht gebouwd en arm. Deze wijken worden ook wel ghetto's genoemd.
Deze Afro-Amerikaanse wijken hadden ook vaak eigen winkeltjes en kerken. Kerken waren ook vaak gescheiden op basis van ras. Ditzelfde geldt voor theaters en musea. In Afro-Amerikaanse wijken zijn overigens ook veel muziekstijlen ontstaan, die nog steeds populair zijn. Voorbeelden zijn rapmuziek, jazz, soul, hiphop en rock 'n' roll. De slechte levensomstandigheden leidden tot veel misdaad. Veel Afro-Amerikaanse wijken hadden hierdoor te kampen met overvallen, het handelen van drugs en gewelddadige incidenten. Inwoners van deze wijken konden vaak niet verhuizen, vanwege armoede en het feit dat ze geen ander huis konden vinden. Tijdens de protesten tegen de rassensegregatie in de jaren '50 en '60 was huisvesting ook belangrijk punt. De federale instelling, die huisvesting regelden, maakte onderscheid tussen blanke en Afro-Amerikaanse wijken bij het toekennen van huizen. Dit leidde tot de Fair Housing Act uit 1968. Tijdens de jaren 70 en 80 zijn veel van deze wijken aangepakt en sindsdien zijn ze diverser en leefbaarder geworden.
Onderwijs
Tijdens de rassensegregatie waren er aparte Afro-Amerikaanse en blanke scholen. De Afro-Amerikaanse scholen werden blank schools genoemd. Afro-Amerikaanse scholen hadden over het algemeen minder geld dan blank scholen, terwijl zij vaak meer leerlingen hadden. Onderwijs op Afro-Amerikaanse scholen was ook vaak slechter hierdoor. De reden waarvoor Afro-Amerikaanse scholen minder geld hadden, had deels met giften te maken. De liefdadigheidsorganisatie General Education Board steunde scholen in het zuiden. Tussen 1902 en 1918 gaf het 25 miljoen dollar aan blanke scholen, terwijl 2,4 miljoen dollar naar Afro-Amerikaanse scholen gingen.
In 1951 werd het schoolbestuur van een blanke school in Topeka, Kansas aangeklaagd door een Afro-Amerikaanse organisatie. Het schoolbestuur had namelijk de Afro-Amerikaanse leerling Linda Brown geweigerd. Zij moest anderhalve kilometer naar haar Afro-Amerikaanse school lopen, terwijl er een blanke school een paar straten verder bevond. Brown werd geweigerd, aangezien ze Afro-Amerikaans was. Deze zaak, Brown v. Board of Education, eindigde uiteindelijk voor het Amerikaans hooggerechtshof. Alle negen rechters oordeelden dat rassensegregatie in openbare scholen verboden was in 1954. Dit betekende formeel het einde van rassensegregatie in scholen, maar er waren veel protesten tegen het toelaten van Afro-Amerikanen op alle scholen.
In 1957 werd dit duidelijk in Little Rock, Arkansas. Toen negen Afro-Amerikaanse scholieren werden toegelaten op Little Rock Central High School, braken er grote protesten uit in de stad. De gouverneur van de staat wilde zelfs de rassensegregatie opnieuw invoeren (hoewel dit onmogelijk was). Het werd de negen scholieren onmogelijk gemaakt de school te betreden, aangezien voor de school de politiemacht van de staat stond. De gouverneur had deze opgeroepen te voorkomen dat de Afro-Amerikaanse scholieren naar binnen gingen. Tegelijkertijd werden de scholieren belaagd door protestanten, die voor rassensegregatie op scholen waren. President Dwight D. Eisenhower hoorde dit en stuurde het Amerikaanse leger naar Arkansas toe. Het Amerikaans leger herstelde de orde in de stad en zorgde ervoor dat de negen scholieren de school binnen konden en onderwijs konden volgen. De negen van Little Rock is het bekendste voorbeeld van protesten tegen het einde van de rassensegregatie.
Einde
Protesten
De rechtszaak Brown v. Board of Education was het begin van het einde van de rassensegregatie. Na de rechtszaak ontstonden er protesten in de Verenigde Staten, zowel voor als tegen rassensegregatie. Op 1 december 1955 in Montegomery, Alabama weigerde Rosa Parks haar plek in de bus op te geven aan een blanke man. Parks weigerde in de achterkant van de bus te zitten, waar Afro-Amerikanen moesten zitten volgens de wet. Parks werd beboet, maar weigerde de boete te betalen. Hierna werd ze gearresteerd en veroordeeld voor verstoring van de openbare orde. Maar Parks' actie bracht iets teweeg in Montegomery. Mensenrechtenactivist Martin Luther King hoorde van de zaak en riep mensen op het busbedrijf te boycotten. Dit betekent dat mensen werden opgeroepen niet meer met de bussen van dat bedrijf te gaan, zodat ze inkomsten misliepen. Het busbedrijf ging hierdoor zelfs failliet. Het Amerikaanse Hooggerechtshof verklaarde in 1956 dat de rassensegregatie ongrondwettelijk was.
De boycot zorgde voor de landelijke bekendheid van Martin Luther King. Hoewel de rassensegregatie ongrondwettelijk was verklaard, was deze nog niet over. Afro-Amerikanen hadden nog steeds met moeilijkheden te maken. Dit leidde tot veel protesten en acties. Een van deze protesten waren de Greensboro sit-ins, waarbij mensen zittend gebouwen blokkeerden in Greensboro, North Carolina uit protest. De meeste van deze protesten waren geweldloos. King wilde ook geweldloos protest en was geïnspireerd door Gandhi en Henry David Thoreau. In 1963 ondernam King de mars naar Washington. Voor de Lincoln Memorial gaf hij toen zijn beroemde speech, I Have a Dream:
Overigens waren niet alle protesten geweldloos. Hoewel King had opgeroepen tot geweldloze protesten, braken in Afro-Amerikaanse wijken rellen uit. Dit gebeurde onder andere in Harlem (New York) in 1964 en Los Angeles in 1965. Tijdens de zomer van 1967 braken ook verschillende rellen uit, die tot 1969 zouden duren. Maar wat de politiek in de tussentijd?
Politieke veranderingen
President Eisenhower werd opgevolgd door president John F. Kennedy. Kennedy was een erg jonge man en was van een nieuwe generatie. Kennedy pleitte voor gelijke rechten voor Afro-Amerikanen. Hoewel Kennedy zich aanvankelijk niet met de rassensegregatie wilde bemoeien, deed hij dit 1963 toch. Kennedy was lid van de Democratische Partij en was bang om het zuiden te verliezen. Hij greep in toen de gouverneur van Alabama, George Wallace, de universiteit liet blokkeren om te voorkomen dat twee Afro-Amerikaanse studenten onderwijs konden volgen.
Op 11 juni 1963 gaf hij een toespraak over burgerrechten op televisie en radio. Hij kondigde aan dat burgerrechten beter beschermd zouden worden, alle Amerikanen gelijke toegang tot scholen en andere voorzieningen zouden krijgen en de rechtspraak eerlijker zou worden. Deze toespraak betekende dat Kennedy in het zuiden erg onpopulair werd. Aan de andere kant kreeg Kennedy werd support van de Republikeinen voor zijn plannen. In die tijd waren burgerrechten niet echt meer een kwestie van partij, maar meer van regio. Zowel Republikeinen als Democraten in het noorden waren veelal tegenstander van de rassensegregatie, terwijl beide groepen in het zuiden er voorstander van waren. Kennedy hoopte met deze support een burgerrechtenwet te kunnen aannemen. Kennedy werd echter datzelfde jaar nog vermoord tijdens een bezoek aan Dallas.
Kennedy werd opgevolgd door Lyndon B. Johnson, een Democraat uit zuiden. Johnson was net als Kennedy voorstander van gelijke rechten en onder zijn presidentschap kwamen er ook gelijke rechten. Onder Johnson werden de volgende wetten aangenomen:
- Civil Rights Act of 1964 - maakte discriminatie op basis van geslacht, ras, religie, kleur, nationaliteit (en later genderidentiteit en seksuele oriëntatie) officieel strafbaar.
- Voting Rights Act of 1965 - maakte discriminatie op basis van ras en kleur bij het stemmen officieel strafbaar. Deze wet was een direct gevolg van het bloedbad op zondag 7 maart 1965 tijdens de mars van Selma naar Montgomery. Een van de leiders, de latere politicus John Lewis, raakte hierbij gewond. Doordat de demonstratie en het bloedbad op televisie werden uitgezonden kreeg de demonstratie veel support.
- Civil Rights Act of 1968 (ook bekend als Fair Housing Act) - maakte discriminatie op basis van ras en kleur bij het verkopen, kopen en (ver)huren van huizen strafbaar. Deze wet was een direct gevolg van de rellen die uitbraken na de moord op Martin Luther King.
Hoewel het om een uitspraak van het Amerikaans hooggerechtshof gaat en niet om een wet, werd het verbod op rassenmenging in 1967 ongrondwettelijk verklaard in de zaak Loving v. Virginia.
Johnson dwong senatoren in te stemmen met de wetten en bedreigden ze zelfs om te zorgen dat ze dit deden. Johnson kreeg veel kritiek van de Zuidelijke Democraten. De gouverneur van Alabama, George Wallace, zou zelfs zich af hebben gescheiden en onder een nieuwe partij mee hebben gedaan tijdens de verkiezingen van 1968 (en won vijf zuidelijke staten). Wallace, en ook Barry Goldwater, zijn twee voorbeelden van politici die tegen gelijke behandeling vochten.
Onder Kennedy en Johnson begon de Democratische Partij in het zuiden minder populair te worden. President Richard Nixon, en later Ronald Reagan, wisten hierop in te spelen. Dit is ook de reden waarom de Republikeinen in het zuiden vandaag de dag veel stemmen halen. Onder Johnson waren de rechten van minderheden verbeterd. Onder Nixon en andere presidenten is weinig gebeurd om verder te gaan.