Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19: verschil tussen versies

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(Tekst vervangen door "De '''Tijdelijke bepaling bestrijding epiemie covid-19''' is een onderdeel uit de Wet Publieke Gezondheid (WPG), waar de meeste coronaregels in Nederland in staan....")
Label: Vervangen
Regel 1: Regel 1:
Deze wijziging is tot stand gekomen met de aanpassingen zoals deze zijn aangegeven op deze pagina; https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/wetsvoorstellen/detail?cfg=wetsvoorsteldetails&qry=wetsvoorstel%3A35971
+
De '''Tijdelijke bepaling bestrijding epiemie covid-19''' is een onderdeel uit de [[Wet Publieke Gezondheid]] (WPG), waar de meeste coronaregels in [[Nederland]] in staan.
 
+
{{beg}}
 
 
Wet publieke gezondheid
 
Geldend van 01-09-2021 t/m heden
 
 
 
Hoofdstuk Va. Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19
 
 
 
§ 1. Algemene bepalingen
 
 
 
Artikel 58a. Begripsbepalingen
 
 
 
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
 
arbeidsplaats: een plaats als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet, met uitzondering van een gebouw of een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet, en de woning van degene die de arbeid verricht;
 
besloten plaats: een andere dan openbare of publieke plaats en een daarbij behorend erf, met inbegrip van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;
 
beveiligingsmedewerker: een persoon belast met beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus alsmede een persoon in dienst van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van die wet;
 
coronatoegangsbewijs: bewijs van een testuitslag, een bewijs van vaccinatie tegen het virus SARS-CoV-2 of een bewijs van herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2;
 
epidemie: de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2;
 
evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, alsmede een herdenkingsplechtigheid, braderie, optocht op de weg, voorstelling of feest op een andere plaats dan in een woning of op een daarbij behorend erf of in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet, wedstrijd, beurs of congres. Onder evenementen worden niet begrepen betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
groepsverband: een aantal min of meer bijeen horende personen, waarbij kennelijk sprake is van een zekere samenhang of omstandigheid waardoor die personen bij elkaar zijn;
 
hygiënemaatregelen: maatregelen betreffende de inrichting van ruimten of aldaar te gebruiken voorwerpen of materialen, of het treffen van voorzieningen ten behoeve van de reinheid teneinde besmetting met of overdracht van het virus SARS-CoV-2 zoveel mogelijk te voorkomen;
 
justitiële inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, instelling als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of gesticht als bedoeld in artikel 2 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES;
 
kinderopvang: een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
 
mantelzorger: een natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg of hulp verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;
 
onderwijsinstelling: een school, instelling of exameninstelling in de zin van een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet op het onderwijstoezicht, daaronder begrepen een niet bekostigde instelling;
 
Onze Ministers: Onze Minister, Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk;
 
openbare plaats: een openbare plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties;
 
ophouden: gedurende enige tijd ergens verkeren, terwijl er feitelijk gelegenheid is om te gaan;
 
opsporingsambtenaar: een persoon die bij of krachtens artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering of artikel 184 of 185 van het Wetboek van Strafvordering BES is belast met de opsporing van strafbare feiten;
 
persoon met een handicap: een persoon als bedoeld in artikel 1, tweede zin, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169, en 2014, 113);
 
persoonlijke beschermingsmiddelen: uitrusting die bestemd is om te worden gedragen of vastgehouden teneinde de eigen of een andere persoon zoveel mogelijk te beschermen tegen overdracht van het virus SARS-CoV-2;
 
publieke plaats: een voor het publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 176, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en een daarbij behorend erf, of een voor het publiek openstaand lokaal, voertuig of vaartuig, met uitzondering van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;
 
resultaat: testuitslag, vaccinatie tegen het virus SARS-CoV-2 of herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2;
 
testuitslag: testuitslag waaruit blijkt of de geteste persoon op het moment van afname van de test was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2;
 
thuisquarantaine: de krachtens artikel 58nb of 58nh geldende verplichting voor een reiziger om op een bepaalde locatie te verblijven in verband met de bestrijding van de epidemie;
 
werkgever:
 
1°. een werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, of tweede lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet;
 
2°. degene die een zelfstandige als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder k, van de Arbeidsomstandighedenwet arbeid doet verrichten;
 
3°. degene die een vrijwilliger als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder l, van de Arbeidsomstandighedenwet arbeid doet verrichten;
 
veilige afstand: de afstand, bedoeld in artikel 58f, tweede lid;
 
zorgaanbieder: een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, of als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet zorginstellingen BES, jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of aanbieder als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
 
zorglocatie: een bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein waar zorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt verleend, waar jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt verleend of waar beschermd wonen of opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 plaatsvindt of accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
 
zorgverlener: een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verleent, jeugdhulpverlener als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verleent of zorgverlener als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.
 
 
 
2. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
 
basisregistratie personen: basisadministratie als bedoeld in de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES;
 
woning: een daarbij behorend erf.
 
 
 
Artikel 58b. Doel en reikwijdte
 
 
 
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan.
 
 
 
2. De bij of krachtens dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden slechts toegepast voor zover die toepassing:
 
a. gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is;
 
b. in overeenstemming is met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat; en
 
c. gelet op het in het eerste lid genoemde doel de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt en aan dat doel evenredig is.
 
 
 
3. Dit hoofdstuk is mede van toepassing in de Nederlandse exclusieve economische zone op een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet en een windpark als bedoeld in artikel 1 van de Wet windenergie op zee.
 
 
 
Artikel 58c. Procedurevoorschriften ministeriële regelingen
 
 
 
1. De vaststelling van een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling geschiedt door Onze Ministers, in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
 
 
 
2. Een krachtens dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling wordt binnen twee dagen nadat zij is vastgesteld aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Zij treedt niet eerder in werking dan een week na deze overlegging. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met de regeling, vervalt deze van rechtswege.
 
 
 
3. In afwijking van het tweede lid kan een krachtens dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling onverwijld na die vaststelling en de bekendmaking in werking treden, indien sprake is van een zeer dringende omstandigheid waarin ter beperking van gevaar direct moet worden gehandeld. Onze Minister zendt de regeling binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een gemotiveerde mededeling waarin de dringende omstandigheid uiteen wordt gezet. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling.
 
 
 
4. Een besluit als bedoeld in het tweede lid, derde zin, of derde lid, derde zin, kan worden genomen op voorstel van een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer.
 
 
 
5. Artikel 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is niet van toepassing.
 
 
 
6. Indien naar het oordeel van Onze Ministers en Onze Minister die het mede aangaat een krachtens dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer noodzakelijk is voor het in artikel 58b, eerste lid, genoemde doel, wordt die regeling daartoe zo spoedig mogelijk gewijzigd of ingetrokken.
 
 
 
Artikel 58ca. Vangnet BES
 
 
 
Indien zich in het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling niet zodanig tijdig tot stand kan komen als ter bestrijding van de epidemie noodzakelijk is, kan Onze Minister ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, de gezaghebber opdragen toepassing te geven aan de hem in artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van de epidemie. Binnen twee weken na de vaststelling van die opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Onze Minister zendt de regeling binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers van de Staten-Generaal.
 
 
 
Artikel 58d. Bevoegdheid voorzitter van de veiligheidsregio
 
 
 
1. Indien de uitoefening van die bevoegdheid leidt tot gevolgen van meer dan plaatselijke betekenis, of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan Onze Minister, al dan niet op aanbeveling van de voorzitter van de veiligheidsregio, besluiten dat de voorzitter van de veiligheidsregio in de betrokken gemeente bij uitsluiting bevoegd is toepassing te geven aan:
 
a. een bij of krachtens dit hoofdstuk aan de burgemeester toegekende bevoegdheid;
 
b. de in artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet aan de burgemeester toegekende bevoegdheid, indien het de handhaving van bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels betreft.
 
 
 
2. Zodra een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich niet langer voordoet, trekt Onze Minister zijn besluit in.
 
 
 
3. In afwijking van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s is voor de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan, in plaats van de voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeester bevoegd toepassing te geven aan de in die bepaling genoemde artikelen, met uitzondering van de artikelen 5 en 7 van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 176 van de Gemeentewet. Het eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
 
 
 
Artikel 58e. Differentiatie en lokaal maatwerk
 
 
 
1. In een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan in ieder geval onderscheid worden gemaakt:
 
a. binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
 
b. tussen personen, op basis van leeftijd of, indien het een krachtens paragraaf 2 of 3a van dit hoofdstuk of artikel 58q vast te stellen ministeriële regeling betreft, op basis van een resultaat;
 
c. tussen activiteiten;
 
d. tussen openbare, publieke en besloten plaatsen, of gedeelten daarvan;
 
e. tussen personen, arbeidsplaatsen en werkzaamheden, indien het een krachtens artikel 58ra, achtste of negende lid, vast te stellen ministeriële regeling betreft.
 
 
 
2. De burgemeester kan met het oog op bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van:
 
a. het bepaalde bij of krachtens artikel 58g, eerste lid, 58h, eerste lid, of 58i;
 
b. de krachtens artikel 58j, eerste lid, onder a tot en met e, gestelde regels, indien dat in die regels is bepaald.
 
 
 
Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
 
 
 
3. Voordat de burgemeester een beslissing neemt omtrent de verlening van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, vraagt hij advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
 
 
 
4. De burgemeester verleent geen ontheffing, indien het belang van de bestrijding van de epidemie zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Bij de afweging van de betrokken belangen betrekt de burgemeester in ieder geval:
 
a. de aard van de plaats, de aard van de activiteit en het aantal personen waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft;
 
b. de gevolgen die verlening van de ontheffing zou hebben voor de naleving van het bepaalde in artikel 58f, eerste lid, of van de krachtens artikel 58f, vierde of vijfde lid, vastgestelde regels, in en buiten de plaats waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft.
 
 
 
5. In een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan aan de burgemeester de bevoegdheid worden toegekend om de plaatsen aan te wijzen waar de in die regeling gestelde regels van toepassing zijn. Aan de uitoefening van de bevoegdheid kunnen in die ministeriële regeling voorwaarden en beperkingen worden verbonden.
 
 
 
Artikel 58ea
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter zake van de aanwijzing van gebieden door Onze Minister, bedoeld in de artikelen 58nb, 58nh, 58p en 58pa, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen:
 
a. hoogrisicogebieden, zijnde gebieden ter zake waarvan uitsluitend de verplichting van artikel 58p of 58pa geldt;
 
b. zeer hoogrisicogebieden en uitzonderlijk hoogrisicogebieden, zijnde gebieden ter zake waarvan zowel de verplichting van artikel 58p of 58pa als de verplichting van artikel 58nb of 58nh geldt, maar ten aanzien waarvan onderscheid kan worden gemaakt bij de categorieën van personen die van deze verplichtingen kunnen worden uitgezonderd.
 
 
 
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, behelzen in ieder geval de volgende indicatoren:
 
a. de incidentie van het virus SARS-CoV-2 in een gebied;
 
b. de incidentie van zorgwekkende varianten van het virus SARS-CoV-2 in een gebied;
 
c. het ontbreken van gegevens over de epidemiologische situatie rond het virus SARS-CoV-2 in een gebied.
 
 
 
§ 2. Veilige afstand en andere gedragsvoorschriften
 
 
 
Artikel 58f. Veilige afstand
 
 
 
1. Degene die zich buiten een woning ophoudt, houdt een veilige afstand tot andere personen.
 
 
 
2. De veilige afstand wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, gehoord het RIVM. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.
 
 
 
3. De veilige afstand geldt niet:
 
a. tussen personen die op hetzelfde adres woonachtig zijn;
 
b. voor een opsporingsambtenaar, toezichthouder, beveiligingsmedewerker, zorgverlener, mantelzorger of geestelijke bedienaar of persoon die werkzaam is bij een justitiële inrichting, bij de politie, de brandweer, de krijgsmacht of in de kinderopvang of die eerste hulp biedt bij een het leven of de gezondheid bedreigende situatie, voor zover deze zijn taak niet op gepaste wijze kan uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand;
 
c. voor degene jegens wie een onder b genoemde persoon zijn taak uitoefent;
 
d. tussen een persoon met een handicap of persoon tot en met de leeftijd van twaalf jaar en diens begeleider, voor zover die persoon zich niet met inachtneming van de veilige afstand jegens zijn begeleider buiten een woning kan ophouden.
 
 
 
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid onder de in die regeling bepaalde omstandigheden niet van toepassing is, indien in die omstandigheden door het treffen van hygiënemaatregelen, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen of op andere wijze, een beschermingsniveau wordt bereikt dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat bereikt wordt door het houden van de veilige afstand.
 
 
 
5. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het eerste lid. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
 
 
 
6. Indien naar het oordeel van Onze Ministers gelet op het in artikel 58b, eerste lid, genoemde doel de veilige afstand kan worden verkleind of op nihil kan worden gesteld, wordt zo spoedig mogelijk een voordracht gedaan voor een daartoe vast te stellen algemene maatregel van bestuur.
 
 
 
Artikel 58g. Groepsvorming
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kunnen plaatsen, niet zijnde woningen, worden aangewezen, waar het niet is toegestaan zich in groepsverband op te houden met meer dan een bij die regeling vast te stellen aantal personen.
 
 
 
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
 
a. de personen, bedoeld in artikel 58f, derde lid, onder a en d, voor zover zij zich onderling ophouden;
 
b. een persoon als bedoeld in artikel 58f, derde lid, onder b en c;
 
c. een persoon die in gemeenschap met anderen zijn godsdienst of levensovertuiging belijdt;
 
d. een vergadering of betoging als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
e. een verkiezing als bedoeld in de Kieswet;
 
f. een vergadering van de Staten-Generaal of van een commissie daaruit;
 
g. een vergadering van de gemeenteraad, provinciale staten en het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde commissie;
 
h. een bijeenkomst van een internationale organisatie, die gevestigd is op het grondgebied van het Koninkrijk, of van een verdragspartij van een verdrag waarbij het Koninkrijk partij is;
 
i. een bijeenkomst die plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een rechter of een officier van justitie in de uitoefening van zijn ambt of die dient ter behandeling van een bezwaar of administratief beroep.
 
 
 
Artikel 58h. Niet openstellen of voorwaarden voor openstelling van publieke plaatsen
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kunnen publieke plaatsen worden aangewezen die niet of slechts onder in die regeling gestelde voorwaarden voor publiek mogen worden opengesteld. Tot de voorwaarden kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.
 
 
 
2. De volgende plaatsen worden niet aangewezen als publieke plaatsen die niet voor publiek mogen worden opengesteld:
 
a. een stemlokaal;
 
b. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de Staten-Generaal of van een commissie daaruit;
 
c. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de gemeenteraad, provinciale staten en het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde commissie;
 
d. een gerechtsgebouw.
 
 
 
Artikel 58i. Evenementen
 
 
 
Bij ministeriële regeling kunnen evenementen worden aangewezen die niet of slechts onder voorwaarden mogen worden georganiseerd. Tot de voorwaarden kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen aan het evenement mag deelnemen.
 
 
 
Artikel 58j. Overige regels
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
 
a. hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting tot toepassing of gebruik hiervan. De regels hebben geen betrekking op de toepassing of het gebruik in een woning;
 
b. de uitoefening van beroepen waarbij het niet mogelijk is ten minste de veilige afstand te houden tot een klant of patiënt, met inbegrip van een verbod tot uitoefening daarvan;
 
c. het gebruik van voorzieningen die voor het publiek toegankelijk zijn, met inbegrip van een verbod tot het gebruik daarvan;
 
d. de bezettingsgraad van de plaatsen waar tegen betaling verblijf wordt aangeboden aan personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de basisregistratie personen met een adres in de gemeente waar dit verblijf wordt aangeboden;
 
e. het gebruik of voor consumptie gereed hebben van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet op openbare plaatsen, met inbegrip van een verbod daarop, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Alcoholwet.
 
 
 
2. Artikel 1, eerste lid, van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding vindt geen toepassing voor zover de bij dat artikellid verboden gezichtsbedekking geheel of gedeeltelijk het gevolg is van het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen.
 
 
 
Artikel 58k. Zorgplicht publieke plaatsen
 
 
 
1. Degene die bevoegd is tot het aan een publieke plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van een publieke plaats voor publiek, draagt ten aanzien van die publieke plaats zorg voor zodanige voorzieningen of openstelling dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j gestelde regels in acht kunnen nemen.
 
 
 
2. Indien de burgemeester van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek.
 
 
 
3. In de aanwijzing geeft de burgemeester met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek, de maatregelen treft.
 
 
 
4. In een spoedeisende situatie kan de burgemeester een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.
 
 
 
Artikel 58l. Zorgplicht besloten plaatsen
 
 
 
1. Degene die bevoegd is tot het aan een besloten plaats, niet zijnde een woning, treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot een besloten plaats van personen, draagt ten aanzien van die besloten plaats zorg voor zodanige voorzieningen of toelating dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j gestelde regels in acht kunnen nemen.
 
 
 
2. Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend en Onze Minister van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen. Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar geen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, is de burgemeester bevoegd deze aanwijzing te geven.
 
 
 
3. In de aanwijzing geeft Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen, de maatregelen treft.
 
 
 
4. In een spoedeisende situatie kan Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.
 
 
 
5. Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op bij ministeriële regeling aangewezen plaatsen onder in die regeling gestelde voorwaarden.
 
 
 
Artikel 58m. Maatregelen voor openbare plaatsen
 
 
 
Indien de burgemeester van oordeel is dat de omstandigheden op een openbare plaats zodanig zijn dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j niet in acht kunnen nemen, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan hij de bevelen geven die nodig zijn om de naleving van deze artikelen op een openbare plaats te verzekeren.
 
 
 
Artikel 58n. Maatregelen voor besloten plaatsen
 
 
 
Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het virus SARS-CoV-2 ontstaat, kan de burgemeester de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.
 
 
 
Artikel 58nb. Quarantaineplicht Europees Nederland
 
 
 
1. Degene die het Europese deel van Nederland inreist en voor inreis heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of, indien door Onze Minister aangewezen, in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, gaat onverwijld na inreis gedurende een ononderbroken periode van een bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen in thuisquarantaine op zijn woonadres of het krachtens artikel 58ne opgegeven adres van een verblijfplaats.
 
 
 
2. Het bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen van de thuisquarantaine bedraagt ten hoogste 14 dagen.
 
 
 
3. In afwijking van het eerste lid, eindigt de periode van thuisquarantaine op het moment dat de betrokkene beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij zich na het verstrijken van een bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen na het moment van inreis heeft laten testen en op het moment van testen niet was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2. De betrokkene bewaart de testuitslag gedurende het resterende aantal dagen van de periode, bedoeld in het eerste lid, en toont deze op verzoek aan een toezichthouder.
 
 
 
4. Gedurende de periode van thuisquarantaine is de betrokkene in het kader van de op hem rustende verplichting tot het verlenen van medewerking aan een toezichthouder, bedoeld in artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gehouden om bereikbaar te zijn voor een toezichthouder.
 
 
 
5. De verplichting van het eerste lid is niet of niet langer van toepassing ingeval van en voor de duur van een noodsituatie als gevolg waarvan de betrokkene genoodzaakt is zich aan thuisquarantaine te onttrekken.
 
 
 
6. De verplichting van het eerste lid mag uitsluitend worden onderbroken ten behoeve van en voor de duur van het laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2.
 
 
 
7. Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het derde lid, die in elk geval betrekking hebben op:
 
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
 
b. het type test dat is uitgevoerd;
 
c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond.
 
 
 
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste en derde lid.
 
 
 
9. Dit artikel laat de toepassing van artikel 35 onverlet.
 
 
 
Artikel 58nc. Uitzonderingen quarantaineplicht
 
 
 
1. De verplichting, bedoeld in artikel 58nb, eerste lid, is niet van toepassing op:
 
a. personen die na inreis korter dan een bij ministeriële regeling te bepalen aantal uren in Nederland zullen verblijven;
 
b. personen die korter dan een bij ministeriële regeling te bepalen aantal uren in een krachtens artikel 58nb, eerste lid, aangewezen gebied hebben verbleven of ingeval van een overschrijding van dat aantal uren uitsluitend op doorreis waren en in dat verband noodzakelijke tussenstops hebben gemaakt waarbij het vervoermiddel slechts kort is verlaten of een overstap hebben gemaakt waarbij de overstapplaats niet is verlaten;
 
c. personen komend vanuit een krachtens artikel 58nb, eerste lid, aangewezen gebied die voorafgaand aan de inreis ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen aaneengesloten in een niet krachtens artikel 58nb, eerste lid, aangewezen gebied hebben verbleven;
 
d. personen tot en met 12 jaar;
 
e. personen die reizen in verband met co-ouderschap ten aanzien van een eigen kind;
 
f. personen die reizen in verband met het verlenen van noodzakelijke mantelzorg ten behoeve waarvan zij ten minste eenmaal per week de grens moeten passeren;
 
g. personen die inreizen in verband met een bevalling en waarvan aannemelijk is dat deze na de geboorte van het kind ingevolge de artikelen 198, eerste lid, en 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als ouder in familierechtelijke betrekking tot het kind komen te staan;
 
h. personen die inreizen in verband met het bezoeken van een familielid of naaste van wie de behandelend arts verwacht dat deze op korte termijn zal overlijden;
 
i. personen die inreizen in verband met het bijwonen van een uitvaart;
 
j. personen die inreizen in verband met een noodzakelijke medische behandeling;
 
k. grenswerkers, grensstudenten en grensscholieren die reizen in verband met hun werkzaamheden of het volgen van onderwijs en die hiervoor ten minste eenmaal per week de grens moeten passeren;
 
l. personen werkzaam in het transport van goederen en ander transportpersoneel, voor zover noodzakelijk en op het moment dat zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
m. personen die werkzaam zijn in het personenvervoer als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
n. zeevarenden op andere schepen dan commerciële jachten en pleziervaartuigen in het bezit van een monsterboekje als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
o. personen die reizen in verband met het verrichten van urgente, incidentele werkzaamheden in een cruciale sector, waarvoor specialistische kennis of expertise is vereist;
 
p. personen die een medisch beroep uitoefenen als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
q. personen die noodzakelijke werkzaamheden verrichten ter bestrijding van de epidemie van het virus SARS-CoV-2 als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
r. journalisten die noodzakelijke beroepsmatige werkzaamheden verrichten, waarbij werken op afstand niet mogelijk is, als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
s. houders van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte diplomatieke identiteitskaart of een door een ambassade, consulaat of het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte Note Verbale;
 
t. houders van diplomatieke paspoorten;
 
u. staatshoofden en leden van een buitenlandse regering;
 
v. ambtenaren, leden van een regering of andere personen die zijn uitgenodigd door de Nederlandse overheid, als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
w. personen die werkzaam zijn bij een internationale of humanitaire organisatie als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
x. personen die werkzaamheden verrichten gerelateerd aan de gereedstelling of daadwerkelijke inzet van personeel ingedeeld bij Defensie, personeel ingedeeld bij Defensie dat een noodzakelijke korte opleiding moet volgen of experts noodzakelijk voor het functioneren van de krijgsmacht, als zij in de uitoefening van hun functie reizen of als zij van of naar hun werkzaamheden reizen;
 
y. personen die inreizen omdat zij aanwezig moeten zijn bij een strafproces;
 
z. functionarissen die reizen in verband met het uitvoeren van taken in opdracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid alsmede de personen die door deze functionarissen worden begeleid.
 
 
 
2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de verplichting, bedoeld in artikel 58nb, eerste lid, voorts niet van toepassing is op personen die voor inreis hebben verbleven in een door Onze Minister aangewezen zeer hoogrisicogebied als bedoeld in artikel 58ea, eerste lid, aanhef en onderdeel b, indien zij middels een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden kunnen aantonen dat zij op het moment van inreizen gevaccineerd waren volgens bij die regeling te bepalen minimumeisen.
 
 
 
3. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van personen worden aangewezen op wie de verplichting, bedoeld in artikel 58nb, eerste lid, eveneens niet van toepassing is.
 
 
 
4. Bij ministeriële regeling kan voorts worden bepaald dat de burgemeester met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 58nb, eerste lid, en artikel 58ne. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
 
 
 
Artikel 58nd. Verzoekschriftenprocedure
 
 
 
1. De in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon kan de burgerlijke rechter schriftelijk verzoeken om opheffing van de ten aanzien van hem geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan op de grond dat deze verplichting niet op hem van toepassing is.
 
 
 
2. Het verzoekschrift wordt ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de woon- of verblijfplaats, bedoeld in artikel 58nb, eerste lid, van de indiener van het verzoekschrift is gelegen. Voor de behandeling van het verzoekschrift wordt geen griffierecht geheven. Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing.
 
 
 
3. In aanvulling op artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat het verzoekschrift het e-mailadres en telefoonnummer waarop de verzoeker bereikbaar is en eventuele bewijsstukken die het verzoek ondersteunen.
 
 
 
4. Voordat op het verzoekschrift wordt beslist, hoort de rechter de indiener van het verzoekschrift door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, tenzij de indiener niet beschikbaar was op het door de rechter vastgestelde tijdstip waarop het horen plaatsvindt. Artikel 41, derde lid, is van toepassing.
 
 
 
5. De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek, doch uiterlijk binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen voorziening open.
 
 
 
Artikel 58ne. Quarantaineverklaring
 
 
 
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat op de in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon een verplichting rust om:
 
a. een papieren of digitale verklaring naar waarheid in te vullen, waarin hij verklaart dat hij na inreis onverwijld in thuisquarantaine zal gaan op zijn woonadres of het opgegeven adres van een verblijfplaats, dan wel behoort tot een van de categorieën van personen, bedoeld in artikel 58nc, en om daarbij de in die regeling te bepalen gegevens aan Onze Minister te verstrekken;
 
b. bij inreis te beschikken over een papieren verklaring of een bevestiging van een digitaal ingevulde verklaring als bedoeld in onderdeel a, zo nodig vergezeld van het in die regeling voorgeschreven document indien het gaat om een persoon die verklaart dat hij behoort tot een van de categorieën van personen, bedoeld in artikel 58nc;
 
c. de verklaring of bevestiging en het eventuele voorgeschreven document op verzoek te tonen aan een toezichthouder;
 
d. de verklaring of bevestiging en het eventuele voorgeschreven document te bewaren tot een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip.
 
 
 
Artikel 58nf. Gegevensverwerking
 
 
 
1. In het kader van de taak van Onze Minister, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en ter monitoring van de naleving van de verplichting van artikel 58nb, eerste lid, is Onze Minister bevoegd tot verwerking van de krachtens de artikelen 58ne of 58ng verstrekte gegevens van een in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon.
 
 
 
2. Indien Onze Minister op grond van bevindingen in het kader van de monitoring nader onderzoek door een toezichthouder naar de naleving van de verplichting tot thuisquarantaine door een in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon wenselijk acht, of een in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon telefonisch niet heeft kunnen bereiken, kan Onze Minister een melding doen aan de burgemeester van de gemeente waar de woon- of verblijfplaats van die persoon is gelegen.
 
 
 
3. Onze Minister, de burgemeester en de bij of krachtens deze wet aangewezen toezichthouders zijn bevoegd tot het verwerken en onderling uitwisselen van een melding als bedoeld in het tweede lid, en de krachtens de artikelen 58ne of 58ng verstrekte gegevens van een in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon, voor zover dit noodzakelijk is voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58nb, eerste lid.
 
 
 
4. De krachtens de artikelen 58ne of 58ng verstrekte gegevens worden door Onze Minister niet langer bewaard dan de krachtens artikel 58nb, eerste lid, bij ministeriële regeling bepaalde duur van de thuisquarantaine.
 
 
 
Artikel 58ng. Aanvullende gegevensverstrekking en -verwerking papieren quarantaineverklaring
 
 
 
1. Met het oog op het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58nb, eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat:
 
a. op de in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon die bij inreis in Nederland gebruik maakt van bedrijfsmatig personenvervoer als bedoeld in artikel 58p, een verplichting rust om een in artikel 58ne bedoelde papieren verklaring op verzoek te verstrekken aan de aanbieder van personenvervoer of een toezichthouder;
 
b. op de in onderdeel a bedoelde aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer een verplichting rust om een aan hem krachtens onderdeel a verstrekte verklaring in te nemen en deze verklaring te verstrekken aan de voorzitter van de veiligheidsregio of een toezichthouder;
 
c. op de voorzitter van de veiligheidsregio een verplichting rust om een aan hem krachtens onderdeel b verstrekte verklaring op diens verzoek aan Onze Minister te verstrekken of te vernietigen;
 
d. op een toezichthouder een verplichting rust om een aan hem krachtens onderdeel a of b verstrekte verklaring op diens verzoek aan Onze Minister te verstrekken of de verklaring te vernietigen;
 
e. op de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer als bedoeld in artikel 58p waarvan een in artikel 58nb, eerste lid, bedoelde persoon bij inreis in Nederland gebruik maakt, een verplichting rust om de bij de aanbieder beschikbare persoonsidentificerende gegevens en het telefoonnummer van die persoon op diens verzoek te verstrekken aan Onze Minister.
 
 
 
2. De aanbieder van personenvervoer, de voorzitter van de veiligheidsregio en de toezichthouder zijn bevoegd tot het verwerken van de krachtens het eerste lid aan hen verstrekte verklaringen, voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de op hen krachtens dat lid rustende verplichtingen.
 
 
 
Artikel 58nh. Quarantaineplicht Caribisch Nederland
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kan, na overleg met de gezaghebber, worden bepaald dat op degene die reist tussen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of die een van deze eilanden inreist en voor inreis heeft verbleven in het Europese deel van Nederland of in een door Onze Minister, na overleg met de gezaghebber, aangewezen gebied in het buitenland, de verplichting, bedoeld in artikel 58nb, eerste lid, rust.
 
 
 
2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, zijn de artikelen 58nb tot en met 58ng van overeenkomstige toepassing, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald.
 
 
 
3. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de gezaghebber met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
 
 
 
§ 3. Sectorspecifieke bepalingen
 
 
 
Artikel 58o. Zorgaanbieders en zorglocaties
 
 
 
1. Een zorgaanbieder draagt zorg voor een zodanige openstelling, inrichting en zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning dat de aanwezige personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de bij of krachtens de artikelen 58f tot en met 58j gestelde regels redelijkerwijs in acht kunnen nemen.
 
 
 
2. Een zorgaanbieder kan, indien dit noodzakelijk is om verspreiding van het virus SARS-CoV-2 naar dan wel vanuit een zorglocatie te voorkomen en de maatregelen die de zorgaanbieder treft op grond van het eerste lid onvoldoende zijn om die verspreiding te voorkomen, beperkingen of andere voorwaarden stellen aan de toegang van personen tot een zorglocatie door iemand die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken is of die geen mantelzorger is.
 
 
 
3. Indien Onze Minister van oordeel is dat personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de in het eerste lid genoemde regels onvoldoende in acht kunnen nemen, kan hij de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder de maatregelen treft. In een spoedeisende situatie kan Onze Minister een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.
 
 
 
4. Indien de maatregelen die een zorgaanbieder neemt op grond van het eerste en tweede lid, onvoldoende of onevenredig zijn om verspreiding van het virus SARS-CoV-2 naar dan wel vanuit een zorglocatie te voorkomen, kunnen bij ministeriële regeling beperkingen of andere voorwaarden worden gesteld aan het door de zorgaanbieder toelaten tot zorglocaties van personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, tenzij het belang van de volksgezondheid niet opweegt tegen de belangen van de cliënten en patiënten bij die toegang. In de ministeriële regeling kan onderscheid worden gemaakt tussen zorglocaties of categorieën daarvan.
 
 
 
5. Beperkingen of andere voorwaarden als bedoeld in het tweede en vierde lid hebben geen betrekking op:
 
a. belemmeringen voor de toegang van tenminste één familielid of naaste tot een in de zorglocatie verblijvende persoon, behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden;
 
b. toegang van familieleden of naasten tot een in de zorglocatie verblijvende persoon van wie de behandelend arts verwacht dat deze op korte termijn zal overlijden;
 
c. toegang in verband met het horen van een cliënt als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of het horen van betrokkene als bedoeld in de artikelen 6:1, derde lid, en 7:1, derde lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;
 
d. toegang van advocaten en cliëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, en advocaten en patiëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
 
 
 
6. De artikelen 58l en 58n zijn niet van toepassing.
 
 
 
Artikel 58p. Bedrijfsmatig personenvervoer
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het aanbieden van bepaalde categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer geheel of gedeeltelijk verboden is.
 
 
 
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het aanbieden van, de toegang tot en het gebruik van voorzieningen voor bedrijfsmatig personenvervoer binnen Nederland of met een bestemming in Nederland. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, gebieden van waaruit de reiziger vertrekt en categorieën van personen voor wie de regels gelden en kan worden afgeweken van artikel 58f, derde lid, aanhef en onder a.
 
 
 
3. Tot de in het tweede lid bedoelde regels kunnen behoren:
 
a. een verplichting voor de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer ervoor zorg te dragen dat aan een reiziger die vertrekt vanuit een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, uitsluitend vervoer wordt aangeboden, toegang daartoe wordt verschaft en gebruik daarvan wordt toegestaan, indien de reiziger een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2 of een verklaring als bedoeld in artikel 58ne, eventueel vergezeld van het voorgeschreven document als bedoeld in dat artikel, kan tonen aan de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer en een toezichthouder;
 
b. een verplichting voor de reiziger die vertrekt vanuit een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba om bij de toegang tot het vervoermiddel en tijdens het vervoer te beschikken over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2, een verplichting voor de reiziger deze op verzoek te tonen aan de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer en een toezichthouder en om de testuitslag te bewaren tot een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip;
 
c. Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, een verplichting voor de reiziger die vertrekt vanuit een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba om direct na aankomst te beschikken over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2, en een verplichting voor de reiziger deze op verzoek te tonen aan een toezichthouder.
 
 
 
3a. In een regeling als bedoeld in het derde lid kan worden bepaald dat de in dat lid bedoelde verplichtingen niet van toepassing zijn op personen die voor inreis hebben verbleven in een door Onze Minister aangewezen hoogrisicogebied of zeer hoogrisicogebied, en die middels een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden kunnen aantonen dat zij op het moment van inreizen gevaccineerd waren volgens bij die regeling te bepalen minimumeisen.
 
 
 
4. In een regeling als bedoeld in het derde lid worden eisen gesteld met betrekking tot de test, die in elk geval betrekking hebben op:
 
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
 
b. het type test dat is uitgevoerd;
 
c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond;
 
d. de termijn waarbinnen de test moet zijn uitgevoerd ten opzichte van het moment van binnenkomst in Nederland.
 
 
 
5. Een regeling als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing op degene die wegens overmacht niet kan beschikken over een of meerdere van de in dat onderdeel bedoelde bescheiden.
 
 
 
6. Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geschiedt de aanwijzing van gebieden, bedoeld in het derde lid, na overleg met de gezaghebber.
 
 
 
Artikel 58pa. Niet-bedrijfsmatig personenvervoer
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat op de reiziger die heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, anders dan met gebruikmaking van bedrijfsmatig personenvervoer als bedoeld in artikel 58p, een verplichting rust om bij inreis in Nederland te beschikken over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2, om die testuitslag op verzoek te tonen aan een toezichthouder en om die testuitslag te bewaren tot een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip.
 
 
 
2. In een regeling als bedoeld in het eerste lid worden eisen gesteld met betrekking tot de test, die in elk geval betrekking hebben op:
 
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
 
b. het type test dat is uitgevoerd;
 
c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond;
 
d. de termijn waarbinnen de test moet zijn uitgevoerd ten opzichte van het moment van inreis in Nederland.
 
 
 
3. In een regeling als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat de in dat lid bedoelde verplichtingen niet van toepassing zijn op personen die voor inreis hebben verbleven in een door Onze Minister aangewezen hoogrisicogebied of zeer hoogrisicogebied, en die middels een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden kunnen aantonen dat zij op het moment van inreizen gevaccineerd waren volgens bij die regeling te bepalen minimumeisen.
 
 
 
4. Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geschiedt de aanwijzing van gebieden, bedoeld in het eerste lid, na overleg met de gezaghebber.
 
 
 
5. Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba kan de in het eerste lid bedoelde testuitslag in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen ook worden verkregen direct na het moment van aankomst.
 
 
 
Artikel 58q. Onderwijsinstellingen
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het verrichten van onderwijsactiviteiten in onderwijsinstellingen geheel of gedeeltelijk verboden is en kunnen beperkingen of andere voorwaarden worden gesteld aan het verrichten van onderwijsactiviteiten in onderwijsinstellingen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen onderwijsinstellingen of categorieën daarvan.
 
 
 
2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde krachtens het eerste lid zijn belast de ambtenaren van de inspectie van het onderwijs die zijn belast met het toezicht op de naleving van bij of krachtens een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1, van de Wet op het onderwijstoezicht gegeven voorschriften.
 
 
 
Artikel 58r. Kinderopvang
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het verboden is kinderopvang geheel of gedeeltelijk geopend te hebben.
 
 
 
2. In de ministeriële regeling kunnen in ieder geval kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang worden uitgezonderd die opvang bieden aan:
 
a. kinderen van ouders die werken in bij ministeriële regeling aangewezen cruciale beroepen of vitale processen;
 
b. kinderen in bij die regeling aangewezen leeftijdscategorieën; en
 
c. kinderen voor wie vanwege bijzondere problematiek of een moeilijke thuissituatie maatwerk nodig is.
 
 
 
3. In de ministeriële regeling kan de burgemeester worden opgedragen om locaties aan te wijzen, onderwijsinstellingen daaronder begrepen, die tot vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week opvang bieden aan kinderen als bedoeld in het tweede lid. Op deze locaties zijn de eisen, genoemd in hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2, van de Wet kinderopvang, van overeenkomstige toepassing. In de ministeriële regeling kunnen daarvan eisen worden uitgezonderd.
 
 
 
4. In afwijking van artikel 58j, eerste lid, onder a, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting tot toepassing of gebruik hiervan, voor zover een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang in een woning is gevestigd. Dit geldt tevens voor opvang in een woning die wordt geboden op grond van het derde lid.
 
 
 
5. De artikelen 1.61, 1.62, vierde en vijfde lid,1.63 tot en met 1.66, 1.67a, 1.72 en 1.80 van de Wet kinderopvang zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de handhaving van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels in de kinderopvang. Artikel 1.81 van die wet is van overeenkomstige toepassing, voor zover de houder reeds is geregistreerd in het landelijk register kinderopvang. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 58l zijn niet van toepassing.
 
 
 
§ 3a. Coronatoegangsbewijzen
 
 
 
Artikel 58ra. Reikwijdte
 
 
 
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verplichting om te beschikken over een daarbij te bepalen resultaat voor deelname aan of toegang tot daarbij te bepalen activiteiten of voorzieningen op uitsluitend de volgende terreinen:
 
a. cultuur;
 
b. evenementen;
 
c. georganiseerde jeugdactiviteiten;
 
d. horeca; of
 
e. sport.
 
 
 
2. Regels met betrekking tot het beschikken over vaccinatie tegen het virus SARS-CoV-2 of herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2 worden slechts gesteld indien:
 
a. op basis van een bewijs van vaccinatie tegen het virus SARS-CoV-2 of een bewijs van herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat als bij een bewijs van een negatieve testuitslag; en
 
b. de mogelijkheid wordt geboden in plaats van een bewijs van vaccinatie tegen het virus SARS-CoV-2 of een bewijs van herstel van een infectie met het virus SARS-CoV-2 gebruik te maken van een bewijs van een testuitslag.
 
 
 
3. Slechts voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald, kunnen voorts bij ministeriële regeling regels als bedoeld in het eerste lid worden gesteld op het terrein van beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, of hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
 
 
 
4. Met betrekking tot een besluit tot vaststelling of wijziging van het beleid bij de toepassing van regels als bedoeld in het eerste lid, behoeft, voor zover deze regels betrekking hebben op:
 
a. het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, het bevoegd gezag voorafgaande instemming van:
 
1°. de studentenraad overeenkomstig hetgeen bij of krachtens die wet is bepaald ten aanzien van de instemmingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 8a.2.2 van die wet; en
 
2°. de ondernemingsraad overeenkomstig hetgeen bij of krachtens de Wet op de ondernemingsraden is bepaald ten aanzien van het instemmingsrecht, bedoeld in artikel 27 van die wet;
 
b. het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, het bevoegd gezag voorafgaande instemming van de vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 5.1 van die wet;
 
c. het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.1, onder b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het instellingsbestuur voorafgaande instemming van de universiteitsraad of medezeggenschapsraad dan wel de gezamenlijke vergadering overeenkomstig hetgeen bij of krachtens die wet is bepaald ten aanzien van de instemmingsbevoegdheid van die raad of vergadering.
 
 
 
5. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderwijsinstelling:
 
a. zorg draagt voor een toegankelijke voorziening waar de student zich kan laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2;
 
b. de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgt voor de student die niet over een coronatoegangsbewijs beschikt.
 
 
 
6. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid wordt gedaan door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De voordracht wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
 
 
 
7. In een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk, artikel 58q of dit artikel vast te stellen ministeriële regeling kunnen experimenten worden aangewezen die tot doel hebben het vergaren van en aan Onze Minister rapporteren over praktijkkennis over de uitvoerbaarheid en effecten van regels als bedoeld in dit artikel.
 
 
 
8. Indien krachtens het eerste of derde lid regels worden gesteld, kunnen bij ministeriële regeling eveneens regels worden gesteld met betrekking tot de verplichting om te beschikken over een daarbij te bepalen resultaat voor eenieder die in het kader van een beroep of bedrijf, dan wel als vrijwilliger toegang wenst tot de arbeidsplaats waar de in het eerste of derde lid bedoelde activiteit of voorziening plaatsvindt of zich bevindt.
 
 
 
9. Op andere dan de in het eerste of derde lid bij ministeriële regeling aan te wijzen terreinen kunnen eveneens regels worden gesteld met betrekking tot de verplichting om te beschikken over een daarbij te bepalen resultaat voor eenieder die in het kader van een beroep of bedrijf, of als vrijwilliger dan wel als bezoeker toegang wenst tot een arbeidsplaats. Die regels gelden niet als de werkgever of degene die bevoegd is tot het toelaten van personen tot de arbeidsplaats, op een andere, in de regeling bepaalde wijze zorgdraagt voor een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is met het beschikken over een resultaat.
 
 
10. De regels, bedoeld in het achtste of negende lid, gelden niet voor een opsporingsambtenaar, brandweermedewerker, ambulancemedewerker, toezichthouder, advocaat, rechterlijk ambtenaar of persoon die werkzaam is bij de krijgsmacht, doch uitsluitend voor zover toegang tot een arbeidsplaats, niet zijnde de normale arbeidsplaats, voor hem noodzakelijk is bij de uitoefening van zijn functie of vervulling van zijn taak, dan wel voor de persoon bij het bieden van eerste hulp bij een het leven of de gezondheid bedreigende situatie.
 
 
 
11. De regels, bedoeld in het negende lid, gelden niet ten aanzien van:
 
a. bezoekers voor toegang tot arbeidsplaatsen waar het bezoek gericht is op het afnemen van publieke dienstverlening;
 
b. kiezers voor toegang tot een stemlokaal voor het uitbrengen van een stem;
 
c. personen voor toegang tot een arbeidsplaats waar het bezoek gericht is op het bijwonen van een vergadering van de Staten-Generaal of van een commissie daaruit;
 
d. personen voor toegang tot een arbeidsplaats waar het bezoek gericht is op het bijwonen van een vergadering van de gemeenteraad, provinciale staten of het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde commissie;
 
e. bezoekers van een gerechtsgebouw;
 
f. ingeval van een zorglocatie:
 
- één familielid of naaste van een in de zorglocatie verblijvende persoon, behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden;
 
- familieleden of naasten van een in de zorglocatie verblijvende persoon van wie de behandelend arts verwacht dat deze op korte termijn zal overlijden;
 
- personen die zich in de zorglocatie bevinden in verband met het horen van een cliënt als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet zorg en dwang, psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of het horen van betrokkene als bedoeld in de artikelen 6:1, derde lid, en 7:1, derde lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;
 
- advocaten en cliëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, en advocaten en patiëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
 
 
 
12. Regels als bedoeld in dit artikel gelden niet voor personen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan of als gevolg van een test ernstig ontregeld raken. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toepassing van de eerste volzin, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling dat een persoon vanwege een beperking of ziekte geen test kan worden afgenomen en met betrekking tot de deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen voor deze personen.
 
 
 
13. Het is verboden om voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen, dan wel voor toegang tot een arbeidsplaats eisen te stellen met betrekking tot het beschikken over een resultaat, tenzij daarvoor regels als bedoeld in het eerste, derde, achtste of negende lid zijn gesteld.
 
 
 
Artikel 58rb. Voorwaarden
 
 
 
Onverminderd artikel 58b, tweede lid, kunnen slechts regels als bedoeld in artikel 58ra, eerste, derde, achtste of negende lid, worden gesteld, indien deze, rekening houdend met de aard van de activiteiten of voorzieningen, personen, arbeidsplaatsen of werkzaamheden:
 
a. in het maatschappelijk belang zijn aangewezen;
 
b. uitvoerbaar en doelmatig zijn, mede gelet op de aanvang en duur van de periode waarin de regels van toepassing zijn en de mogelijkheden om een resultaat te verkrijgen;
 
c. gepaard gaan met voorzorgsmaatregelen om eventuele maatschappelijk ongewenste effecten ervan, waaronder afbreuk aan andere maatregelen tegen verspreiding van het virus SARS-CoV-2, vermijdbare achterstanden of ongelijke toegang tot activiteiten, voorzieningen, onderwijs of arbeidsplaatsen te voorkomen, weg te nemen of te verminderen.
 
 
 
Artikel 58rc. Verstrekking testen
 
 
 
1. Voor het beschikken over een testuitslag ten behoeve van deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen, dan wel arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 58ra, eerste, achtste of negende lid, of het onderwijs, bedoeld in artikel 58ra, derde lid, biedt Onze Minister aan ieder de mogelijkheid om zichzelf te testen of zich te laten testen op infectie met het virus SARS-CoV-2, waarbij de kosten van respectievelijk de test of de uitvoering van het testen voor rekening komen van Onze Minister.
 
 
 
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld, die in elk geval betrekking kunnen hebben op:
 
a. de wijze waarop de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, wordt geboden, waarbij kan worden bepaald dat uitsluitend een van beide in dat lid bedoelde vormen van testen wordt geboden;
 
b. het type test waarmee een persoon zichzelf kan testen of zich kan laten testen;
 
c. de frequentie waarmee een persoon de mogelijkheid om zichzelf te testen, bedoeld in het eerste lid, wordt geboden.
 
 
 
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van persoonsgegevens over de gezondheid als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming of artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
 
 
 
Artikel 58rd. Resultaat
 
 
 
1. In een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 58ra, eerste, derde, achtste of negende lid, worden eisen gesteld met betrekking tot de test, de vaccinatie of het herstel om voor een resultaat te worden gebruikt, die voor een test in elk geval betrekking hebben op:
 
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
 
b. het type test dat is uitgevoerd, waarbij onder meer onderscheid gemaakt kan worden tussen zelfafname, zelfafname onder begeleiding van een derde of afname door een derde;
 
c. de testuitslag;
 
d. de termijn sinds het uitvoeren van de test.
 
 
 
2. Tot de regels, bedoeld in artikel 58ra, eerste, derde, achtste of negende lid, kunnen behoren:
 
a. een verplichting voor personen om het resultaat en een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES op verzoek te tonen aan een toezichthouder en aan:
 
1º. degene die bevoegd is tot het aan een publieke plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van een publieke plaats voor publiek, onder wie de werkgever ten aanzien van toegang tot een arbeidsplaats;
 
2º. degene die bevoegd is tot het aan een besloten plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot een besloten plaats van personen, onder wie de werkgever ten aanzien van toegang tot een arbeidsplaats;
 
3º. het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58ra, vijfde lid;
 
 
 
b. een verplichting voor degene die bevoegd is, de onderwijsinstelling of de werkgever als bedoeld in onderdeel a, om de persoon die geen resultaat of geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES kan tonen, de toegang tot of het gebruik van een publieke of besloten plaats dan wel arbeidsplaats te ontzeggen.
 
 
 
Artikel 58re. Coronatoegangsbewijs
 
 
 
1. Voor het tonen van het resultaat wordt gebruikt:
 
a. hetzij een elektronisch coronatoegangsbewijs:
 
1°. met een door Onze Minister beschikbaar gestelde applicatie; of
 
2°. indien dat bij ministeriële regeling is bepaald, op een daarbij aangewezen drager;
 
b. hetzij een schriftelijk coronatoegangsbewijs.
 
 
 
2. Bij ministeriële regeling worden eisen gesteld aan de aangewezen drager en het schriftelijk coronatoegangsbewijs, die in elk geval waarborgen dat uitsluitend betrouwbare resultaten getoond worden en waarbij zo min mogelijk persoonsgegevens worden verlangd ten behoeve van het verifiëren van de identiteit van de toonder van het coronatoegangsbewijs.
 
 
 
3. Voor het lezen van het elektronisch of schriftelijk coronatoegangsbewijs wordt een door Onze Minister beschikbaar gestelde applicatie gebruikt.
 
 
 
4. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting en het beheer van de applicaties en treft waarborgen om ervoor te zorgen dat met de applicaties uitsluitend betrouwbare resultaten getoond worden.
 
 
 
5. Onze Minister is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming en artikel 1, tweede lid, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES voor de verwerking van persoonsgegevens bij het gebruik van de aangewezen drager en de applicaties.
 
 
 
6. Onze Minister, het RIVM, de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin, de verklaarder van het herstel, de geteste persoon, de gevaccineerde persoon, de herstelde persoon, de persoon, bedoeld in artikel 58ra, twaalfde lid, de personen of organisaties die de in artikel 6ba bedoelde EU-rechtshandelingen uitvoeren en de bevoegde, onderwijsinstelling of werkgever, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder b, verwerken voor het gebruik van de applicatie, de aangewezen drager of het schriftelijk coronatoegangsbewijs bij ministeriële regeling te bepalen persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens over de gezondheid als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming of artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES, die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de eisen en waarborgen, bedoeld in het tweede en vierde lid, en artikel 58rd, eerste lid.
 
 
 
7. De applicatie voor het lezen van het elektronisch of schriftelijk coronatoegangsbewijs maakt de persoonsgegevens uitsluitend gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen aantal seconden zichtbaar en vernietigt de persoonsgegevens onmiddellijk daarna.
 
 
 
8. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld aan:
 
a. de aansluiting van de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin of de verklaarder van het herstel op de applicatie voor het tonen van het coronatoegangsbewijs;
 
b. het gebruik van de applicatie voor het lezen van het coronatoegangsbewijs door de bevoegde, onderwijsinstelling of werkgever. , bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder b;
 
c. het gebruik van de aangewezen drager door de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin, de verklaarder van het herstel, of de bevoegde of onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder b; of
 
d. het gebruik van de applicatie voor het tonen van het coronatoegangsbewijs of de aangewezen drager door een persoon waarop een verplichting als bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder a, rust;
 
e. de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
 
 
 
9. Onze Minister maakt door middel van de applicatie voor het tonen van het coronatoegangsbewijs ten minste de volgende informatie toegankelijk:
 
a. de wijze waarop bij Onze Minister, het RIVM, de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin, de verklaarder van het herstel of de personen of organisaties die de in artikel 6ba bedoelde EU-rechtshandelingen uitvoeren een beroep kan worden gedaan op de rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 23 en 33 van de Algemene verordening gegevensbescherming en de artikelen 25 tot en met 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;
 
b. de wijze waarop een klacht kan worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens of een verzoek tot het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 50 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES kan worden gedaan bij de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES;
 
c. de wijze van verwerking van gegevens in het kader van de applicatie in beknopte en toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal.
 
 
 
Artikel 58rf. Ontheffing en vrijstelling
 
 
 
1. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het gebruik van de applicatie, bedoeld in artikel 58re, derde lid, indien het lezen van een coronatoegangsbewijs plaatsvindt als onderdeel van een meeromvattend geautomatiseerd systeem voor het controleren van grote aantallen personen voor deelname aan activiteiten of toegang tot voorzieningen.
 
 
 
2. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, in ieder geval met betrekking tot de inrichting, het beheer en het gebruik van het systeem en de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens.
 
 
 
3. Indien ontheffing wordt verleend, kan Onze Minister tevens bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 58re, eerste lid, indien noodzakelijk om een coronatoegangsbewijs te kunnen lezen met het systeem.
 
 
 
4. Aan de vrijstelling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, in ieder geval met betrekking tot de eisen aan het coronatoegangsbewijs en de aansluiting van de uitvoerder van de test, de toediener van het vaccin of de verklaarder van het herstel op het systeem en de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De voorschriften en beperkingen kunnen voor de verschillende categorieën van het coronatoegangsbewijs verschillen.
 
 
 
5. Artikel 58re, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van het systeem.
 
 
 
Artikel 58rg. Geneeskundige behandelingsovereenkomst bij uitvoering test
 
 
 
Artikel 446, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 446, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES zijn niet van toepassing op het laten uitvoeren van een test met het oogmerk te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 58rd, tweede lid, onder a.
 
 
 
§ 4. Overige bepalingen
 
 
 
Artikel 58s. Verantwoording en informatievoorziening
 
 
 
1. Onze Minister zendt maandelijks aan beide Kamers van de Staten-Generaal een met redenen omkleed overzicht van de krachtens dit hoofdstuk geldende maatregelen en wordt tevens aangegeven wat de verwachtingen zijn ten aanzien van het voortduren van de maatregelen.
 
 
 
2. De burgemeester verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk nodig heeft. De gegevens en inlichtingen worden kosteloos verstrekt door tussenkomst van de voorzitter van de veiligheidsregio.
 
 
 
3. [Vervallen.]
 
 
 
4. De burgemeester is aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door hem krachtens dit hoofdstuk gevoerde bestuur en waarborgt de betrokkenheid van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders bij dat bestuur. De burgemeester verstrekt de wethouders de informatie over de uitoefening van zijn bevoegdheden bij of krachtens dit hoofdstuk die zij nodig hebben voor de uitoefening van de taken van het college. Het tweede en derde lid van artikel 180 van de Gemeentewet zijn van toepassing.
 
 
 
5. Indien de voorzitter van de veiligheidsregio na een besluit als bedoeld in artikel 58d, eerste lid, toepassing heeft gegeven aan een bevoegdheid als bedoeld in dat lid, is hij daarover verantwoording schuldig aan de betrokken gemeenteraden. Hij brengt daartoe een verslag uit en beantwoordt de vragen van die raden.
 
 
 
Artikel 58t
 
 
 
De Afdeling advisering van de Raad van State wordt gehoord over de krachtens dit hoofdstuk geldende maatregelen voorafgaand aan het besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.
 
 
 
Artikel 58u. Last onder bestuursdwang en last onder dwangsom
 
 
 
1. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
 
a. het bepaalde krachtens de artikelen 58j, eerste lid, en 58ra, achtste of negende lid, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend;
 
b. het bepaalde krachtens de artikelen 58l, tweede lid, eerste zin, en – indien het een bevel van Onze Minister betreft – vierde lid, 58o, derde en vierde lid, 58p en 58q, eerste lid.
 
 
 
2. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f, eerste en vierde lid, en vijfde lid, tweede zin, en 58g, eerste lid, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.
 
 
 
3. De burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
 
a. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58h, eerste lid, en 58i;
 
b. het bepaalde krachtens de artikelen 58j, eerste lid, en 58ra, eerste of negende lid, indien de overtreding wordt begaan op een openbare of publieke plaats of een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.
 
 
 
4. De burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f, eerste en vierde lid, en vijfde lid, tweede zin, en 58g, eerste lid, indien de overtreding wordt begaan op een openbare of publieke plaats of een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, of ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58nb, eerste lid.
 
 
 
Artikel 58v. Bestuurlijke boete
 
 
 
1. De burgemeester is bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58nb, eerste lid.
 
 
 
2. De op grond van het eerste lid op te leggen bestuurlijke boete bedraagt € 339.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
TOEVOEGING
 
 
 
Dit vindt NIET plaats bij artikel 58 van Wet publieke gezondheid.
 
 
 
Artikel 68bis wordt als volgt gewijzigd:
 
1. In het eerste lid, onder b, wordt na ‘58q, eerste lid, eerste zin’ ingevoegd ‘, 58ra, eerste, derde, achtste of negende lid’.
 
2. In het derde lid wordt ‘artikel 58ra, tiende lid’ vervangen door ‘artikel 58ra, dertiende lid’.
 
 
 
 
 
 
 
Wijzigingen gedaan door een gebruiker, tekst van wetten.overheid.nl
 

Versie van 23 nov 2021 19:36

De Tijdelijke bepaling bestrijding epiemie covid-19 is een onderdeel uit de Wet Publieke Gezondheid (WPG), waar de meeste coronaregels in Nederland in staan.

Accessories-text-editor.svg
Dit artikel is een beginnetje. Je wordt uitgenodigd op bewerk te klikken om dit artikel aan te vullen.

Meer informatie over dit onderwerp vind je hier:
Tekst: WikipediaNPO KennisGoogle
Afbeeldingen: Wikimedia Commons (oud) • WikiKids Beeldbank
Clipjes: SchooltvBeeld & GeluidYouTube

Accessories-text-editor.svg
Dit artikel is een beginnetje.
Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Tijdelijke_bepalingen_bestrijding_epidemie_covid-19&oldid=694316"